De rechtsvordering tot schadevergoeding moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de aankomst ter bestemming, of van de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen, of van de onderbreking van het vervoer.
Hof van Justitie EU 25-06-2009 ECLI:EU:C:2009:400
Hof van Justitie EU 25-06-2009 ECLI:EU:C:2009:400
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 25 juni 2009
Conclusie van advocaat-generaal
J. Mazák
van 25 juni 2009(1)
Zaak C-301/08
Irène Bogiatzi, echtgenote Ventouras
tegen
Deutscher Luftpool e.a.
"Vervoerbeleid - Verordening (EG) nr. 2027/97 - Verdrag van Warschau - Aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen - Termijn voor instellen van vordering tot vergoeding van geleden schade"
"Vervoerbeleid - Verordening (EG) nr. 2027/97 - Verdrag van Warschau - Aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen - Termijn voor instellen van vordering tot vergoeding van geleden schade"
I — Inleiding
1. Bij beschikking van 26 juni 2008, ingekomen ter griffie van het Hof op 7 juli 2008, heeft de Cour de cassation (Hof van cassatie), Luxemburg, krachtens artikel 234 EG een aantal prejudiciële vragen naar het Hof van Justitie verwezen over de uitlegging van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen(2) (hierna: „verordening nr. 2027/97”), in samenhang met het op 12 oktober 1929 te Warschau getekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: „Verdrag van Warschau”).
2. De vragen zijn opgekomen in een door Bogiatzi tegen Luxair en Deutscher Luftpool, een vereniging naar Duits recht, ingestelde procedure wegens door haar geleden schade ten gevolge van een ongeval bij het aan boord gaan van een vliegtuig van Luxair op 21 december 1998 (hierna: „het ongeval”).
3. Teneinde te bepalen of het recht van Bogiatzi om schadevergoeding te vorderen is verjaard, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 29 van het Verdrag van Warschau, dat voor dergelijke vorderingen voorziet in een fatale termijn van twee jaar, in de omstandigheden van dit concrete geval toepasselijk is, hoewel verordening nr. 2027/97 daarover niets bepaalt, en, zo ja, of die termijn kan worden geschorst of gestuit of dat er afstand van kan worden gedaan.
4. In de eerste prejudiciële vraag wordt echter de prealabele kwestie aan de orde gesteld, of en in hoeverre het Hof krachtens artikel 234 EG bevoegd is om het Verdrag van Warschau uit te leggen.
II — Rechtskader
A — Verdrag van Warschau
5. Het Verdrag van Warschau bevat onder andere bepalingen omtrent de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen. Het is verschillende malen aangepast, met name bij het protocol van Den Haag van 28 september 1955, het verdrag van Guadalajara van 18 september 1961 en de vier aanvullende protocollen van Montreal van 25 september 1975.
6. Hoewel de Gemeenschap geen verdragsluitende partij is bij het Verdrag van Warschau, waren alle 15 lidstaten ten tijde van het ongeval erbij aangesloten.
7. Artikel 29 van het Verdrag van Warschau, in de ten tijde van het ongeval van kracht zijnde versie, bepaalt met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding:
„1.2.De wijze van de berekening van de termijn wordt beheerst door de wet van de rechter voor wie de vordering is aanhangig gemaakt.”
8. Het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: „Verdrag van Montreal”),(3) dat was bedoeld om het Verdrag van Warschau en bijbehorende instrumenten te moderniseren en te herzien, is op 28 mei 1999 te Montreal getekend. Het is op 9 december 1999 eveneens door de Gemeenschap getekend en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001.(4)
9. Het Verdrag van Montreal, waarbij zowel de Gemeenschap als de 27 lidstaten partij zijn, is op 4 november 2003 van kracht geworden, dat wil zeggen na het ongeval. Ik merk echter op dat artikel 35 van dat Verdrag, met als opschrift „Termijn voor vorderingen tot schadevergoeding”, identiek is aan artikel 29 van het Verdrag van Warschau.
B — Verordening nr. 2027/97
10. De considerans van verordening nr. 2027/97, in de ten tijde van het ongeval geldende versie, stelt, voor zover relevant voor de onderhavige zaak:
„(1) Overwegende dat het in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid nodig is het beschermingsniveau voor passagiers die bij een vliegtuigongeval betrokken zijn, te verhogen;
(2) Overwegende dat de aansprakelijkheidsregels in geval van ongevallen vallen onder het op 12 oktober 1929 te Warschau ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer of onder dit Verdrag zoals gewijzigd bij het op 28 september 1955 te ’s-Gravenhage ondertekende Verdrag en het op 18 september 1961 te Guadalajara ondertekende Verdrag, al naargelang van het Verdrag dat van toepassing is, elk dezer Verdragen hierna ‚Verdrag van Warschau’ te noemen; dat het Verdrag van Warschau over de gehele wereld ten behoeve van passagiers en luchtvervoerders wordt toegepast;
(3) Overwegende dat de door het Verdrag van Warschau vastgestelde aansprakelijkheidsgrens naar de heden ten dage geldende economische en sociale maatstaven te laag ligt en vaak tot langdurige gerechtelijke procedures leidt die het imago van het luchtvervoer schaden; dat de lidstaten deze aansprakelijkheidsgrens bijgevolg op uiteenlopende wijze hebben verhoogd, hetgeen tot verschillende vervoersvoorwaarden op de interne luchtvaartmarkt heeft geleid;
(4) Overwegende dat het Verdrag van Warschau voorts alleen op het internationale vervoer van toepassing is; dat er op de interne luchtvaartmarkt niet langer onderscheid tussen binnenlandse en internationale vluchten wordt gemaakt; dat het daarom dienstig is, bij binnenlands en internationaal verkeer dezelfde hoogte en aard van de aansprakelijkheid te hebben;
(5) Overwegende dat het Verdrag van Warschau reeds lange tijd herzien had moeten worden en dat een en ander op lange termijn een meer eenvormig en toepasselijk antwoord op internationaal niveau voor de kwestie van de aansprakelijkheid van de luchtvervoerders in geval van ongevallen zou hebben betekend; dat de pogingen om de bij het Verdrag van Warschau bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen te verhogen, door middel van multilaterale onderhandelingen moeten worden voortgezet;
[…]
(7) Overwegende dat de financiële grenzen van de aansprakelijkheid in de zin van artikel 22, lid 1, van het Verdrag van Warschau of eventuele andere wettelijke of contractuele grenzen moeten worden afgeschaft in overeenstemming met de huidige internationale trends;
[…]”
11. Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2027/97 bepaalt:
„Aan in deze verordening voorkomende begrippen die niet in lid 1 zijn omschreven, wordt dezelfde betekenis gehecht als daaraan in het Verdrag van Warschau wordt gegeven.”
12. Artikel 5, leden 1 en 3, bepaalt:
„1.De luchtvervoerder van de Gemeenschap betaalt onverwijld en in elk geval uiterlijk 15 dagen nadat de identiteit van de schadevergoedingsgerechtigde natuurlijke persoon is vastgesteld, een voorschot dat toereikend moet zijn om de onmiddellijke economische noden te lenigen en dat evenredig is aan het geleden nadeel.
[…]
3.Een voorschot impliceert niet dat aansprakelijkheid wordt erkend en mag worden verrekend met elk bedrag dat later op basis van de aansprakelijkheid van de luchtvervoerder van de Gemeenschap wordt uitgekeerd, maar behoeft niet te worden terugbetaald, tenzij in de in artikel 3, lid 3, bedoelde gevallen of wanneer later wordt aangetoond dat degene die het voorschot ontvangen heeft de schade door nalatigheid veroorzaakt of in de hand gewerkt had, of niet schadevergoedingsgerechtigd was.”
13. Na het ongeval is verordening nr. 2027/97 gewijzigd bij verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 (hierna: „verordening nr. 889/2002”).(5)
III — Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen
14. Zoals blijkt uit de verwijzingsbeschikking is Bogiatzi op 21 december 1998 gevallen op het platform van het vliegveld van Luxemburg bij het aan boord gaan van een vliegtuig van Luxair.
15. Op 22 december 2003 heeft Bogiatzi Deutscher Luftpool en Luxair gedaagd voor het Tribunal d’arrondissement de Luxembourg (arrondissementsrechtbank te Luxemburg) en hun hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd, waarbij zij zich baseerde op verordening nr. 2027/97 en op het Verdrag van Warschau.
16. Na te hebben vastgesteld dat de vordering vijf jaar na het ongeval was ingesteld, heeft het tribunal deze niet-ontvankelijk verklaard, want ingesteld na het verlopen van de termijn van twee jaar bepaald in artikel 29 van het Verdrag van Warschau voor het instellen van een schadevordering. Deze termijn vormt volgens het tribunal een fatale termijn, die niet kan worden geschorst of gestuit.
17. In hoger beroep heeft de Cour d’appel (Hof van beroep) te Luxemburg het beroep van Bogiatzi bij arrest van 28 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het was gericht tegen de verzekeringsmaatschappij Le Foyer en het Groothertogdom Luxemburg, maar voor het overige het bestreden vonnis van het tribunal in wezen bevestigd.
18. In het hoofdgeding moet de Cour de cassation thans beslissen op het cassatieberoep dat Bogiatzi tegen dat arrest heeft ingesteld voor zover haar rechtsvordering jegens de luchtvervoerder Luxair en diens verzekeraar Deutscher Luftpool daarin als verjaard is beschouwd. Het cassatieberoep is gebaseerd op een aantal middelen betreffende onder meer schending van verordening nr. 2027/97. Bogiatzi betwist met name de toepassing van de in artikel 29 van het Verdrag van Warschau vastgestelde termijn van twee jaar in een situatie die wordt beheerst door deze verordening.
19. Tegen deze achtergrond heeft de Cour de cassation besloten de procedure te schorsen en de volgende vragen ter prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie voor te leggen:
Behoort het op 12 oktober 1929 te Warschau ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationaal luchtvervoer, zoals gewijzigd bij het op 28 september 1955 te ’s-Gravenhage ondertekende Verdrag, waarnaar wordt verwezen in verordening (EG) nr. 2027/97, tot de normen van de communautaire rechtsorde voor de uitlegging waarvan het Hof van Justitie krachtens artikel 234 EG bevoegd is?
Moet verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, in de versie die gold ten tijde van het ongeval, te weten op 21 december 1998, aldus worden uitgelegd dat voor de niet uitdrukkelijk geregelde kwesties de bepalingen van het Verdrag van Warschau, in casu artikel 29, nog steeds van toepassing zijn op een vlucht tussen lidstaten van de Gemeenschap?
In geval van een bevestigend antwoord op de eerste en de tweede vraag, moet artikel 29 van het Verdrag van Warschau in samenhang met verordening (EG) nr. 2027/97 dan aldus worden uitgelegd, dat de daarin vastgelegde termijn van twee jaar kan worden geschorst of gestuit of dat de vervoerder of zijn verzekeraar van de termijn afstand kan doen door een handeling die door de nationale rechter wordt beschouwd als een erkenning van aansprakelijkheid?”
IV — Juridische beoordeling
A — Belangrijkste argumenten van partijen
20. In de onderhavige procedure zijn door Bogiatzi, Luxair, de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen opmerkingen ingediend. Deze partijen waren eveneens ter terechtzitting van 19 maart 2009 vertegenwoordigd.
21. Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag stelt Bogiatzi dat het Hof krachtens artikel 234 EG bevoegd is om het Verdrag van Warschau uit te leggen. Aangezien verordening nr. 2027/97 naar dat verdrag verwijst, moet het worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Gemeenschap en als bestanddeel van de communautaire rechtsorde. Bovendien is in het belang van de uniformiteit een uitlegging door het Hof vereist, gelet op het feit dat verordening nr. 2027/79 beoogt te komen tot een harmonisatie op het vlak van de aansprakelijkheid van luchtvervoerders.
22. De Commissie en de Franse regering stellen daarentegen dat de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord. Aangezien de Gemeenschap geen partij is bij het Verdrag van Warschau kan het niet worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 234 EG, voor de uitlegging waarvan het Hof bevoegd zou zijn.
23. De Franse regering voegt daaraan met name toe dat de Gemeenschap de voorheen door de lidstaten uitgeoefende bevoegdheden ter zake van de toepassing van het Verdrag van Warschau niet heeft overgenomen, hetgeen inhoudt dat evenmin kan worden gesteld dat de bepalingen van dit verdrag de Gemeenschap binden, in de zin van het arrest International Fruit Company e.a.(6)
24. De Franse regering en de Commissie erkennen echter dat het feit dat verordening nr. 2027/97 naar het Verdrag van Warschau verwijst, niet zonder gevolgen is voor de bevoegdheid van het Hof krachtens artikel 234 EG.
25. De Commissie stelt wat dat betreft dat het Hof alleen bevoegd is om de bepalingen van het Verdrag van Warschau waarnaar verordening nr. 2027/97 verwijst, uit te leggen. Evenzo voert de Franse regering aan dat wegens deze verwijzingen in verordening nr. 2027/97 het Hof het Verdrag van Warschau kan uitleggen teneinde de bepalingen van de verordening uit te leggen in het licht van dat verdrag.(7)
26. Volgens Luxair is het Hof in de onderhavige zaak niet verplicht om het Verdrag van Warschau uit te leggen, maar moet het wel artikel 307 EG toepassen, dat bepaalt dat vóór het EG-Verdrag gesloten overeenkomsten bepalingen van gemeenschapsrecht niet mogen aantasten.
27. Met betrekking tot de tweede prejudiciële vraag stelt Bogiatzi in wezen dat het Verdrag van Warschau — en met name artikel 29 daarvan — alleen toepasselijk is wanneer dat uitdrukkelijk is bepaald in verordening nr. 2027/97. Wanneer een uitdrukkelijke verwijzing naar de relevante bepalingen van het Verdrag van Warschau ontbreekt, dient deze verordening autonoom te worden uitgelegd. Zoals blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 2027/97 en uit punt 7 van de considerans ervan, heeft de communautaire wetgever beoogd om de aansprakelijkheid van luchtvervoerders uitsluitend door deze verordening te laten beheersen en om de door het Verdrag van Warschau gestelde grenzen aan de aansprakelijkheid af te schaffen. Wanneer artikel 29 van het Verdrag van Warschau toepasselijk zou blijven, zou het doel van de verordening — harmonisatie van de aansprakelijkheidsvoorwaarden — in gevaar worden gebracht.
28. Ten slotte kan volgens Bogiatzi de termijn voor het instellen van een schadevordering niet worden overgelaten aan de procesautonomie van de lidstaten. De in het Verdrag van Warschau vastgestelde termijn van twee jaar voldoet in ieder geval niet aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.
29. Luxair, de Franse regering en de Commissie stellen daarentegen in wezen dat de termijnen waarbinnen een schadevordering moet worden ingesteld, blijven beheerst worden door artikel 29 van het Verdrag van Warschau.
30. Luxair merkt in dit verband op dat verordening nr. 2027/97 zwijgt met betrekking tot deze termijnen. Er is derhalve geen sprake van een tegenstrijdigheid tussen deze verordening en het Verdrag van Warschau. Aangezien het Verdrag van Warschau eveneens is geratificeerd door staten die geen lidstaat van de Europese Unie zijn en die gebonden blijven door de bepalingen van het verdrag, met inbegrip van artikel 29 daarvan, moet het Hof in de onderhavige zaak de voorrang van dat verdrag erkennen.
31. Volgens de Franse regering blijkt niet dat verordening nr. 2027/97 is bedoeld om het Verdrag van Warschau volledig te vervangen; gelet op het rechtszekerheidsbeginsel kan een dergelijk rol evenmin bij implicatie aan de verordening worden toegekend. Uit de considerans ervan blijkt veeleer dat verordening nr. 2027/97 beoogt het beschermingsniveau voor passagiers die bij een vliegtuigongeval betrokken zijn, te verhogen, maar alleen op bepaalde gebieden en niet met inbegrip van, bijvoorbeeld, de procestermijnen, die de verordening niet behandelt.
32. De Commissie zet daarenboven uiteen dat het volgens vaste rechtspraak bij ontbreken van een desbetreffende gemeenschapsregeling een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat is om de procedurele voorwaarden te bepalen voor rechtsvorderingen die ertoe strekken, de rechten te beschermen die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen.(8) Voor zover de lidstaten partij zijn bij het Verdrag van Warschau kunnen de daarin vastgestelde procedureregels in een zaak als de onderhavige worden toegepast in de interne rechtsorde. De Commissie betwijfelt ten slotte of het redelijk is om te veronderstellen dat verordening nr. 2027/97 de toepassing van de litigieuze procedureregel zou uitsluiten zonder een alternatief te verschaffen.
33. Met betrekking tot de derde prejudiciële vraag meent Bogiatzi dat deze bevestigend moet worden beantwoord. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij met name naar de uitlegging van artikel 29 van het Verdrag van Warschau door de Franse Cour de cassation en naar het voorwerp en het doel van zowel het Verdrag van Warschau als verordening nr. 2027/97, die volgens haar in gevaar zouden komen wanneer dat artikel strikt wordt uitgelegd. Hoewel deze instrumenten een snelle en buitengerechtelijke vergoeding voor de slachtoffers van ongevallen trachten te bevorderen, houdt een poging om een minnelijke regeling te bereiken een aanzienlijk risico voor het betrokken slachtoffer in wanneer de in artikel 29 van het Verdrag van Warschau gestelde termijn feitelijk niet kan worden geschorst of gestuit of wanneer er geen afstand van kan worden gedaan.
34. Luxair, de Franse regering en de Commissie stellen in wezen dat, aangezien het Hof niet bevoegd is tot uitlegging van het Verdrag van Warschau, het aan de nationale rechter is om te bepalen of — en zo ja, onder welke voorwaarden — de in artikel 29 vastgestelde termijn kan worden geschorst of gestuit of dat er afstand van kan worden gedaan.
35. De Commissie benadrukt dat krachtens het beginsel van procesautonomie de nationale rechter in ieder geval moet waarborgen dat de termijnen voldoen aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.
B — Beoordeling
1. Inleidende opmerkingen
36. De eerste prejudiciële vraag betreft het prealabele vraagpunt of het Hof krachtens artikel 234 EG wel bevoegd is om het Verdrag van Warschau uit te leggen en met name, gelet op het voorwerp van de onderhavige zaak, artikel 29 daarvan. Een ontkennend antwoord op deze vraag leidt tot niet-ontvankelijkheid van de derde prejudiciële vraag, die betrekking heeft op de uitlegging van dat artikel. De tweede prejudiciële vraag daarentegen is een vraag naar de uitlegging van verordening nr. 2027/97 en heeft derhalve duidelijk betrekking op het gemeenschapsrecht, waarover het Hof in principe uitspraak kan doen. Zij houdt in wezen in of verordening nr. 2027/97 aldus moet worden uitgelegd dat de toepassing van artikel 29 van het Verdrag van Warschau in de omstandigheden van het hoofdgeding erdoor wordt uitgesloten.
37. Het gaat hier dus, algemener gezegd, om de relatie tussen de mogelijke verplichtingen van een lidstaat krachtens een handeling van secundair gemeenschapsrecht en de verplichtingen die voortvloeien uit een internationale overeenkomst, waarbij hij zich met verschillende andere lidstaten en derde landen heeft aangesloten.
38. In zoverre wil ik opmerken dat de wisselwerking tussen de verplichtingen die wat betreft de relevante termijn mogelijk voortvloeien uit het gemeenschapsrecht (met name uit verordening nr. 2027/97) en de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 29 van het Verdrag van Warschau, in feite genuanceerder kan zijn dan de prejudiciële vragen lijken te suggereren. In de eerste plaats, zelfs ervan uitgaande dat verordening nr. 2027/97 de nationale rechter niet verbiedt om artikel 29 van het Verdrag van Warschau toe te passen op een schadevordering die wordt beheerst — hoewel niet specifiek met betrekking tot het aspect van de procestermijn — door verordening nr. 2027/97, kunnen er niettemin bepaalde gemeenschapsrechtelijke vereisten zijn, zoals de vereisten die zijn ontwikkeld rond het begrip „procesautonomie”, die in die context moeten worden geëerbiedigd. In de tweede plaats, zelfs wanneer het Hof krachtens artikel 234 EG niet bevoegd is om het Verdrag van Warschau uit te leggen, betekent dat niet dat het Hof dat verdrag niet in aanmerking mag nemen bij de uitlegging van verordening nr. 2027/97.
2. Bevoegdheid van het Hof om artikel 29 van het Verdrag van Warschau uit te leggen
39. Ik herinner er om te beginnen aan dat krachtens artikel 300, lid 7, EG de onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden gesloten akkoorden verbindend zijn voor de instellingen van de Gemeenschap en voor de lidstaten.
40. Bovendien moet een door de Raad krachtens artikel 300 EG gesloten overeenkomst, volgens vaste rechtspraak van het Hof wat de Gemeenschap betreft worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Gemeenschap in de zin van artikel 234, eerste alinea, sub b, EG, en zijn de bepalingen van een dergelijke overeenkomst vanaf de inwerkingtreding daarvan een integrerend bestanddeel van de communautaire rechtsorde. Het Hof is bijgevolg in het kader van deze rechtsorde bevoegd bij prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst.(9)
41. Dit zou erop wijzen dat, aangezien de Gemeenschap geen partij is bij het Verdrag van Warschau, dat verdrag in principe geen integrerend bestanddeel van de communautaire rechtsorde kan zijn geworden, voor de uitlegging waarvan het Hof bevoegd is krachtens artikel 234 EG.
42. Het is juist dat het Hof in het arrest International Fruit Company e.a. de situatie waarin de Gemeenschap een internationale overeenkomst formeel heeft gesloten krachtens artikel 300 EG, onder bepaalde voorwaarden heeft gelijkgesteld aan de situatie waarin de bepalingen van een internationale overeenkomst voor de Gemeenschap bindend zijn geworden omdat zij de voorheen door de lidstaten uitgeoefende bevoegdheden ter zake van de materie waarop de overeenkomst betrekking heeft, krachtens het EG-Verdrag heeft overgenomen.(10)
43. Wat de materie van het internationale luchtvervoer betreft — de materie waarop het Verdrag van Warschau betrekking heeft — lijkt echter geen volledige overdracht van voorheen door de lidstaten uitgeoefende bevoegdheden te hebben plaatsgevonden, zoals waar deze rechtspraak op doelt, waardoor de Gemeenschap zou zijn gebonden door de bepalingen ervan.(11)
44. Evenmin kan redelijkerwijs worden gesteld — en partijen in het hoofdgeding hebben dat ook niet gepoogd — dat de bepalingen van het Verdrag van Warschau, en met name artikel 29 daarvan, voor de Gemeenschap juridisch bindend zouden zijn op grond dat zij een uitdrukking van regels van internationaal gewoonterecht vormen.(12)
45. Ten slotte is het feit dat verordening nr. 2027/97 in de considerans en in artikel 2, lid 2, naar het Verdrag van Warschau verwijst, niet voldoende om artikel 29 van het verdrag als een integrerend bestanddeel van de communautaire rechtsorde te kunnen beschouwen, voor de uitlegging waarvan het Hof krachtens artikel 234 EG bevoegd is.
46. Het is juist dat het Hof bij de uitlegging van het gemeenschapsrecht in verschillende omstandigheden eveneens relevante bepalingen van internationaal recht, met name van internationale overeenkomsten die als zodanig de Gemeenschap formeel niet binden, in aanmerking kan nemen.
47. Dat is het meest duidelijk het geval wanneer — en voor zover — een bepaling van gemeenschapsrecht uitdrukkelijk naar een regel van internationaal recht verwijst en deze „inlijft” in de betrokken regel van gemeenschapsrecht.(13) Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2027/97 geeft hiervan een voorbeeld: krachtens deze bepaling moet het Hof, wanneer het wordt geconfronteerd met een begrip dat in artikel 2, lid 1, van deze verordening niet is omschreven, dat begrip dezelfde betekenis toekennen als daaraan in het Verdrag van Warschau wordt gegeven en moet het in deze zin het verdrag „uitleggen”.
48. Bovendien neemt het Hof bij de uitlegging van gemeenschapsrecht zelfs relevante bepalingen van internationaal recht in aanmerking, wanneer een dergelijke verwijzing ontbreekt. Dit weerspiegelt het feit dat de Gemeenschap er algemeen naar streeft haar bevoegdheden in overeenstemming met het internationale recht uit te oefenen en meer in het bijzonder, zoals vereist krachtens het beginsel van loyale samenwerking dat is verankerd in artikel 10 EG, met het vereiste respect voor de internationale verplichtingen waaraan de lidstaten zijn gebonden.(14)
49. Het staat in de onderhavige zaak echter vast dat verordening nr. 2027/97 zwijgt omtrent de termijn voor het instellen van een schadevordering; de verordening verwijst evenmin specifiek naar artikel 29 van het Verdrag van Warschau. Naar mijn mening kan een uitlegging van dat artikel derhalve niet worden voorgesteld als behorend bij de uitlegging van verordening nr. 2027/97. Bijgevolg moet de onderhavige vraag naar de bevoegdheid van het Hof tot uitlegging van artikel 29 van het Verdrag van Warschau in het kader van een prejudicieel verzoek, naar mijn mening worden onderscheiden van de bovengenoemde situaties waarin het Hof internationale overeenkomsten gebruikt als hulpmiddel bij de uitlegging.
50. Gelet op het bovenstaande moet de eerste prejudiciële vraag aldus worden beantwoord dat artikel 29 van het Verdrag van Warschau geen deel uitmaakt van de regels van gemeenschapsrecht, voor de uitlegging waarvan het Hof krachtens artikel 234 EG bevoegd is.
51. Hieruit volgt dat het Hof de derde prejudiciële vraag niet kan beantwoorden.
3. Termijn voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding
52. Teneinde vast te stellen in hoeverre, gelet op verordening nr. 2027/97, de toepassing van artikel 29 van het Verdrag van Warschau in een nationale procedure kan zijn uitgesloten, lijkt het mij om te beginnen nuttig om bepaalde aspecten van de verhouding tussen de betrokken rechtsordes en instrumenten in herinnering te roepen.
53. Uit artikel 300, lid 7, EG en de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is, van hogere rang zijn dan de bepalingen van afgeleid gemeenschapsrecht en — aangezien zij een integrerend bestanddeel van de communautaire rechtsorde vormen — daarmee strijdig nationaal recht.(15)
54. Aangezien, zoals ik hierboven heb gesteld, de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde bepalingen van het Verdrag van Warschau de Gemeenschap echter niet binden, kunnen zij in geval van een conflict van normen geen voorrang hebben boven de bepalingen van verordening nr. 2027/97.
55. Het is integendeel duidelijk dat krachtens het beginsel van de voorrang van het gemeenschapsrecht de nationale rechter verplicht is om de bepalingen van een communautaire verordening integraal toe te passen en een daarmee strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing te laten, in principe ook regels die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waardoor de betrokken lidstaat is gebonden.(16) In gevallen waar de bepalingen van verordening nr. 2027/97 strijdig zijn met die van het Verdrag van Warschau, prevaleren bijgevolg de eerstgenoemden in principe boven de laatstgenoemden en sluiten de toepassing van de strijdige relevante verdragsbepaling uit in een procedure voor de nationale rechter.
56. Deze voorrang moet natuurlijk worden genuanceerd in het licht van de eerste alinea van artikel 307 EG, die bepaalt dat de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van het Verdrag gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, door de bepalingen van het Verdrag niet worden aangetast. Krachtens deze bepaling, die in principe op het Verdrag van Warschau toepasselijk is aangezien het een eerder tussen de lidstaten en derde staten gesloten overeenkomst vormt, kan een strijdige communautaire regel door een eerdere door een lidstaat gesloten internationale overeenkomst buiten werking worden gesteld. Een lidstaat kan derhalve krachtens deze bepaling afwijken van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen, echter, overeenkomstig de tamelijk strikte uitlegging die het Hof aan deze bepaling heeft gegeven, alleen voor zover dat strikt noodzakelijk is om te voldoen aan zijn internationale verplichtingen jegens derde staten.(17)
57. Ik moet echter opmerken dat er in de onderhavige zaak in feite geen sprake lijkt van een rechtstreeks, langs deze lijnen op te lossen conflict tussen verordening nr. 2027/97 en het Verdrag van Warschau wat de in artikel 29 van dat verdrag vastgestelde termijn betreft, omdat volgens mij dit punt als zodanig niet door de verordening wordt geregeld.
58. Los van het feit dat verordening nr. 2027/97 duidelijk geen uitdrukkelijke bepaling bevat die de termijn voor vorderingen tot schadevergoeding regelt, blijkt in zoverre ook niet uit het voorwerp en het doel van deze verordening dat zij inderdaad beoogde om de termijn te behandelen of, meer in het bijzonder, de in artikel 29 van het Verdrag van Warschau vastgestelde termijn aan te passen.
59. Hoewel het juist is dat — zoals blijkt uit de considerans, met name uit de punten 1 en 2 daarvan — verordening nr. 2027/97 beoogt het krachtens het Verdrag van Warschau gewaarborgde beschermingsniveau voor passagiers die bij een vliegtuigongeval betrokken zijn, te verhogen, vooral met betrekking tot de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, moet ik opmerken dat in de punten van de considerans van de verordening wordt verwezen naar bepaalde inhoudelijke aspecten van de aansprakelijkheid van luchtvervoerders van de Gemeenschap, zoals de financiële grenzen daarvan en de mogelijkheid voor de luchtvervoerder om een beroep te doen op de krachtens artikel 20, lid 1, van het Verdrag van Warschau beschikbare excepties.(18) Daar komt nog bij dat elk van deze aspecten aan de orde komt in de bepalingen van de verordening. Er wordt daarentegen in de considerans van de verordening — laat staan in de vaststellingsbepalingen ervan — niet verwezen naar de procesrechtelijke aspecten van het instellen van een vordering tot schadevergoeding, zoals de in artikel 29 van het Verdrag van Warschau vastgestelde termijn.
60. In deze omstandigheden bevat de verordening geen aanwijzingen die aanleiding kunnen geven voor een uitlegging in die zin dat zij, tenminste impliciet, de termijn voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding beheerst en bijgevolg de toepassing van de in artikel 29 van het Verdrag van Warschau vastgestelde termijn uitsluit. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan inderdaad bijna niet worden aangenomen dat verordening nr. 2027/97 de toepassing van deze procesregel uitsluit zonder tegelijkertijd een alternatief te verschaffen.
61. Derhalve, voor zover verordening nr. 2027/97 de termijn niet regelt waarbinnen vorderingen tot schadevergoeding moeten worden ingesteld bij schade geleden in verband met luchtvervoerders van de Gemeenschap, moet in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof inzake de procesautonomie van de lidstaten worden geconcludeerd dat de regeling van de betrokken procedurele aspecten in beginsel de zaak van de interne rechtsorde van elke lidstaat is.(19)
62. Hieruit volgt dat in principe niets een lidstaat belet om in een nationale procedure op dat terrein regels toe te passen zoals in artikel 29 van het Verdrag van Warschau, die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waaraan hij is gebonden.
63. Voor zover schadevorderingen echter binnen de werkingssfeer van de door verordening nr. 2027/97 vastgestelde aansprakelijkheidsregeling vallen en bijgevolg vorderingen vormen die ertoe strekken, de rechten te beschermen die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, zijn de lidstaten krachtens het gemeenschapsrecht verplicht om te waarborgen dat de toepasselijke procesregels niet ongunstiger zijn dan voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).(20)
64. In zoverre is het in principe niet aan het Hof, maar aan de nationale rechter om nauwkeurig na te gaan welke verplichtingen artikel 29 van het Verdrag van Warschau voor de betrokken lidstaat meebrengt wat de termijnen voor schadevorderingen betreft, en om te bepalen in hoeverre de toepassing van deze termijnen de eerbiediging van de hierboven genoemde beginselen in de weg staat.(21) Ik wil hier volstaan met op te merken dat het Hof meerdere malen heeft beslist dat het met het gemeenschapsrecht verenigbaar is dat in het belang van de rechtszekerheid redelijke termijnen worden vastgesteld voor het inleiden van procedures, en dat een termijn van twee jaar, zoals in artikel 29 van het Verdrag van Warschau is vastgesteld, volgens mij de uitoefening van het schadevergoedingsrecht krachtens verordening nr. 2027/97 in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk lijkt te maken.(22)
65. Gelet op het bovenstaande moet de tweede prejudiciële vraag aldus worden beantwoord dat verordening nr. 2027/97, wat betreft de termijn voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding wegens letsel ontstaan in het kader van een door deze verordening beheerste vlucht tussen lidstaten, niet aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechter artikel 29 van het Verdrag van Warschau niet mag toepassen, voor zover deze termijn in overeenstemming is met de communautaire beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid.
V — Conclusie
66. Ik geef het Hof derhalve in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
Artikel 29 van het op 12 oktober 1929 te Warschau ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, maakt geen deel uit van de regels van gemeenschapsrecht, voor de uitlegging waarvan het Hof krachtens artikel 234 EG bevoegd is.
Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, moet, wat betreft de termijn voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding wegens letsel ontstaan in het kader van een door deze verordening beheerste vlucht tussen lidstaten, niet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter artikel 29 van het Verdrag van Warschau niet mag toepassen, voor zover deze termijn in overeenstemming is met de communautaire beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid.”