Home

Zaak C-44/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 8 februari 2008 - Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

Zaak C-44/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 8 februari 2008 - Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 8 februari 2008 - Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry, Erityisalojen Toimihenkilöliitto ERTO ry, Uusi Insinööriliitto UIL ry (ent. Insinööriliitto IL ry), Metallityöväen Liitto ry, Palvelualojen Ammattiliitto PAM ry, Suomen Ekonomiliitto - Finlands Ekonomförbund SEFE ry, Ammattiliitto SUORA ry, Suomen Valtiotieteilijöitten Liitto SVAL ry - Statsvetarnas Förbund i Finland rf, Sähköalojen Ammattiliitto ry, Tekniikan Akateemisten Liitto TEK ry, Toimihenkilöunioni TU ry

Verwerende partij: Fujitsu Siemens Computers Oy

Prejudiciële vragen

1) Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn 98/59/EG [1], volgens hetwelk de werkgever verplicht is "tijdig" met raadpleging te beginnen wanneer hij "overweegt tot collectief ontslag over te gaan", aldus worden uitgelegd dat met raadpleging moet worden begonnen wanneer strategische beslissingen of wijzigingen in de bedrijfsactiviteit collectief ontslag noodzakelijk maken, dan wel aldus dat de verplichting om met raadpleging te beginnen ontstaat wanneer de werkgever het plan opvat om dergelijke maatregelen of wijzigingen in de bedrijfsactiviteit, zoals verandering van de productiecapaciteit of concentratie van de productie, te treffen, waarvan te verwachten valt dat zij tot collectief ontslag zullen nopen?

2) Moet, gelet op artikel 2, lid 3, eerste alinea, van de richtlijn, volgens hetwelk tijdig in de loop van het overleg gegevens moeten worden verstrekt, artikel 2, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de aldaar geformuleerde verplichting om "tijdig" met raadpleging te beginnen wanneer "wordt overwogen" tot collectief ontslag over te gaan, vereist dat met raadpleging wordt begonnen nog vóór de plannen van de werkgever zover zijn gevorderd dat deze in staat is de in artikel 2, lid 3, sub b, bedoelde informatie te concretiseren en aan de werknemers mee te delen?

3) Moet artikel 2, lid 1, juncto artikel 2, lid 4, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, ingeval de werkgever een onderneming is waarover zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere vennootschap, de verplichting voor deze werkgever om met de raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers te beginnen, ontstaat wanneer de werkgever of de moedervennootschap die zeggenschap over hem uitoefent, overweegt over te gaan tot collectief ontslag van bij deze werkgever tewerkgestelde werknemers?

4) Wanneer het gaat om raadpleging in een dochtervennootschap die behoort tot een concern, en de in artikel 2, lid 1, van de richtlijn geformuleerde verplichting om "tijdig" met raadpleging te beginnen wanneer "wordt overwogen" tot collectief ontslag over te gaan, moet worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen in artikel 2, lid 4, is bepaald, ontstaat de verplichting om met raadpleging te beginnen dan reeds op het ogenblik waarop het management van het concern of van de moedervennootschap overweegt tot collectief ontslag over te gaan, maar die plannen nog niet heeft geconcretiseerd met betrekking tot werknemers die zijn tewerkgesteld bij een bepaalde dochtervennootschap waarover het zeggenschap uitoefent, of ontstaat de verplichting om met raadpleging in de dochtervennootschap te beginnen pas in de fase waarin het management van het concern of van de moedervennootschap overweegt, met name in de betrokken dochtervennootschap tot collectief ontslag over te gaan?

5) Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, wanneer de werkgever een onderneming (een tot het concern behorende dochtervennootschap) is waarover door een andere onderneming (moedervennootschap of concernmanagement) zeggenschap wordt uitgeoefend in de zin van artikel 2, lid 4, van de richtlijn, de raadplegingsprocedure waarin dat artikel voorziet, moet zijn afgesloten vooraleer in de moedervennootschap of in het concernmanagement een beslissing wordt genomen over collectief ontslag in de dochtervennootschap?

6) Wanneer de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in de dochtervennootschap te verrichten raadpleging moet zijn afgesloten vooraleer in de moedervennootschap of in het concernmanagement een beslissing wordt genomen die aanleiding geeft tot collectief ontslag, is in dat verband dan alleen relevant een beslissing die rechtstreeks tot gevolg heeft dat in de dochtervennootschap tot collectief ontslag moet worden overgegaan, of moet de raadplegingsprocedure ook reeds zijn afgesloten vooraleer de moedervennootschap of het concernmanagement een economische of strategische beslissing neemt die waarschijnlijk, maar nog niet zeker, aanleiding zal geven tot collectief ontslag in de dochtervennootschap?

[1] Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16).

--------------------------------------------------