Home

Zaak C-115/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Linz (Oostenrijk) op 17 maart 2008 - Land Oberösterreich/CEZ, as

Zaak C-115/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Linz (Oostenrijk) op 17 maart 2008 - Land Oberösterreich/CEZ, as

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Linz (Oostenrijk) op 17 maart 2008 - Land Oberösterreich/CEZ, as

Verwijzende rechter

Landesgericht Linz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Land Oberösterreich

Verwerende partij: CEZ, as

Prejudiciële vragen

1. a) Is sprake van een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 28 EG, wanneer een onderneming die in een lidstaat een kerncentrale exploiteert overeenkomstig de rechtsorde van deze staat en de desbetreffende bepalingen van gemeenschapsrecht en daarmee stroom produceert die zij in diverse lidstaten levert, ingevolge een door een gerecht van een naburige lidstaat wegens mogelijke immissies van die kerncentrale opgelegd bevel - dat volgens de Europese bevoegdheids- en executieverordening in alle lidstaten uitvoerbaar is - de installatie aan de technische voorschriften van een andere staat dient aan te passen of zelfs - wanneer de gehele installatie zo complex is dat geen aanpassingsmaatregelen kunnen worden getroffen - de exploitatie van deze installatie dient stop te zetten, en dat gerecht op grond van de uitlegging die het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof aan de nationale bepalingen heeft gegeven, de exploitatievergunning waarover de kerncentrale in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt, niet in aanmerking mag nemen, hoewel het een binnenlandse vergunning voor installaties in het kader van een overeenkomstige vordering tot het verkrijgen van een rechterlijk bevel wel in aanmerking zou nemen, waardoor uiteindelijk geen rechterlijk bevel zou worden gericht tot een bedrijfsinstallatie waarvoor in het binnenland een vergunning is afgegeven?

b) Moeten de in het EG-Verdrag opgenomen rechtvaardigingsgronden aldus worden uitgelegd, dat het in het recht van een lidstaat gemaakte onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse vergunningen voor installaties hoe dan ook niet kan worden gerechtvaardigd door de overweging dat alleen de binnenlandse, en niet de buitenlandse, economie moet worden beschermd, omdat dit een zuiver economische reden is, die in het kader van de fundamentele vrijheden niet voor bescherming in aanmerking komt?

c) Moeten de in het EG-Verdrag verankerde rechtvaardigingsgronden en het daarmee overeenstemmende evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd, dat het in het recht van een lidstaat gemaakte ongenuanceerde onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse vergunningen voor installaties in geen geval toelaatbaar is, omdat de exploitatie van een installatie waarvoor in de lidstaat waar zij is gelegen, een vergunning is afgegeven, door een nationaal gerecht van een andere lidstaat in het concrete geval moet worden beoordeeld aan de hand van de daadwerkelijke gevaren die de exploitatie van de installatie oplevert voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of andere erkende redenen van dwingend algemeen belang?

d) Moeten, gelet op het evenredigheidsbeginsel, dat in het kader van de rechtvaardigingsgronden dient te worden onderzocht, de gerechten van een lidstaat de exploitatievergunning waarover een installatie in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt, hoe dan ook als een binnenlandse vergunning voor installaties behandelen, wanneer de vergunning voor installaties in de lidstaat waar de installatie is gelegen, juridisch in wezen gelijkwaardig is aan een binnenlandse vergunning voor installaties?

e) Is het bij de beoordeling van voormelde vragen van belang dat de installatie waarvoor een vergunning is afgegeven in de lidstaat waar zij is gelegen, een kerncentrale is, wanneer in een andere lidstaat, waar een procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel tot beëindiging van de gevreesde immissies van een kerncentrale aanhangig is, installaties van dit type op zich niet mogen worden geëxploiteerd, hoewel daar andere kerninstallaties worden geëxploiteerd?

f) Moeten de gerechten van een lidstaat waarbij een overeenkomstige procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel aanhangig is, in geval van onverenigbaarheid van de sub 1, a, vermelde uitlegging van het nationale recht met artikel 28 EG het nationale recht conform het gemeenschapsrecht aldus uitleggen, dat het begrip "installatie met een vergunning" zowel betrekking kan hebben op binnenlandse als op buitenlandse vergunningen voor bedrijfsinstallaties die door de autoriteiten van andere EU-lidstaten zijn afgegeven?

2. a) Is het met het in artikel 43 EG neergelegde verbod op beperking van de vrijheid van vestiging van de burgers van een lidstaat in een andere lidstaat verenigbaar, dat een onderneming die in een lidstaat een kerncentrale overeenkomstig de rechtsorde van deze staat en de desbetreffende bepalingen van gemeenschapsrecht exploiteert, ingevolge een door een gerecht van een naburige lidstaat wegens mogelijke immissies van die kerncentrale opgelegd bevel - dat volgens de Europese bevoegdheids- en executieverordening in alle lidstaten uitvoerbaar is - de installatie aan de technische voorschriften van een andere staat dient aan te passen of zelfs - wanneer de gehele installatie zo complex is dat geen aanpassingsmaatregelen kunnen worden getroffen - de exploitatie van deze installatie dient stop te zetten, en dat gerecht op grond van de uitlegging die het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof aan de nationale bepalingen heeft gegeven, de exploitatievergunning waarover de kerncentrale in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt, niet in aanmerking mag nemen, hoewel het een binnenlandse vergunning voor installaties in het kader van een overeenkomstige vordering tot het verkrijgen van een rechterlijk bevel wel in aanmerking zou nemen, waardoor uiteindelijk geen rechterlijk bevel zou worden gericht tot een bedrijfsinstallatie waarvoor in het binnenland een vergunning is afgegeven?

b) Moeten de rechtvaardigingsgronden voor de beperking van de vrijheid van vestiging aldus worden uitgelegd, dat het in het recht van een lidstaat gemaakte onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse vergunningen voor installaties hoe dan ook niet kan worden gerechtvaardigd door de overweging dat alleen de binnenlandse, en niet de buitenlandse, economie moet worden beschermd, omdat dit een zuiver economische reden is, die in het kader van de fundamentele vrijheden niet voor bescherming in aanmerking komt?

c) Moeten de in het EG-Verdrag voor de beperking van de vrijheid van vestiging verankerde rechtvaardigingsgronden en in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd, dat het in het recht van een lidstaat gemaakte ongenuanceerde onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse vergunningen voor installaties ontoelaatbaar is, omdat de exploitatie van een installatie waarvoor in de lidstaat waar zij is gelegen, een vergunning is afgegeven, door een nationaal gerecht van een andere lidstaat in het concrete geval moet worden beoordeeld aan de hand van de daadwerkelijke gevaren die de exploitatie van de installatie oplevert voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of andere erkende redenen van dwingend algemeen belang?

d) Moeten, gelet op het evenredigheidsbeginsel, dat in het kader van de rechtvaardiging van aantastingen van de vrijheid van vestiging dient te worden onderzocht, de gerechten van een lidstaat de exploitatievergunning waarover een installatie in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt, hoe dan ook als een binnenlandse vergunning voor installaties behandelen, wanneer de vergunning voor installaties in de lidstaat waar de installatie is gelegen, juridisch in wezen gelijkwaardig is aan een binnenlandse vergunning voor installaties?

e) Is het bij de beoordeling van voormelde vragen ook in het kader van de vrijheid van vestiging van belang dat de installatie waarvoor in de lidstaat waar zij is gelegen, een vergunning is afgegeven, een kerncentrale is, wanneer in een andere lidstaat, waar tegen die kerncentrale een procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel aanhangig is, installaties van dit type op zich niet mogen worden geëxploiteerd, hoewel daar andere kerninstallaties worden geëxploiteerd?

f) Moeten de gerechten van een lidstaat waarbij een overeenkomstige procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel aanhangig is, in geval van onverenigbaarheid van de sub 2, a, vermelde uitlegging van het nationale recht met artikel 43 EG het nationale recht conform het gemeenschapsrecht aldus uitleggen, dat het begrip "installatie met een vergunning" zowel betrekking kan hebben op binnenlandse als op buitenlandse vergunningen voor bedrijfsinstallaties die door de autoriteiten van andere EU-lidstaten zijn afgegeven?

3. a) Is sprake van een door artikel 12 EG verboden indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, wanneer de gerechten van een lidstaat door binnenlandse autoriteiten afgegeven vergunningen voor bedrijfsinstallaties in aanmerking nemen in door particulieren ingeleide procedures ter verkrijging van een tegen deze installaties gericht rechterlijk bevel, zodat het uitgesloten is, dat stopzetting of aanpassing van de exploitatie van de installaties kan worden gelast, terwijl deze gerechten de door de autoriteiten van andere lidstaten afgegeven vergunning voor installaties in die lidstaten niet in aanmerking nemen in het kader van dergelijke procedures ter verkrijging van een rechterlijk bevel?

b) Valt deze discriminatie onder het Verdrag omdat zij betrekking heeft op de voorwaarden waaronder ondernemingen die dergelijke installaties exploiteren, zich [daartoe] in een EU-lidstaat mogen vestigen, en op de voorwaarden waaronder deze ondernemingen het goed stroom mogen produceren en in andere EU-lidstaten leveren, zodat zij op zijn minst indirect verband houdt met de verwezenlijking van de fundamentele vrijheden?

c) Kan deze discriminatie om objectieve redenen gerechtvaardigd zijn, voor zover de betrokken gerechten van de lidstaat geen onderzoek per geval verrichten waarbij rekening wordt gehouden met de feiten die ten grondslag liggen aan de afgifte van een vergunning voor de installaties in de lidstaat waar deze zijn gelegen? Indien de buitenlandse vergunning die in de lidstaat waar de installatie is gelegen, is afgegeven, door de gerechten van de andere lidstaten in aanmerking wordt genomen, zou zulks dan niet stroken met het evenredigheidsbeginsel indien op zijn minst is voldaan aan de voorwaarde dat deze vergunning juridisch gezien wezenlijk gelijkwaardig is aan een binnenlandse vergunning voor installaties?

d) Moeten de gerechten van een lidstaat waarbij een overeenkomstige procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel aanhangig is, in geval van onverenigbaarheid van de sub 3, a, vermelde uitlegging van het nationale recht met artikel 12 EG, het nationale recht conform het gemeenschapsrecht aldus uitleggen, dat het begrip "installatie met een vergunning" zowel betrekking kan hebben op binnenlandse als op buitenlandse vergunningen van bedrijfsinstallaties die door de autoriteiten van andere EU-lidstaten zijn afgegeven?

4. a) Geldt het in artikel 10 EG verankerde beginsel van loyale samenwerking bij de toepassing van het gemeenschapsrecht ook tussen de lidstaten?

b) Kan uit dit beginsel van loyale samenwerking worden afgeleid dat de lidstaten elkaar de uitoefening van het openbaar gezag niet mogen bemoeilijken of zelfs beletten, en geldt dit in het bijzonder voor hun respectieve besluiten over het ontwerp, de bouw en de exploitatie van kerninstallaties op hun grondgebied?

c) Moeten de gerechten van een lidstaat waarbij een overeenkomstige procedure ter verkrijging van een rechterlijk bevel aanhangig is, in geval van onverenigbaarheid van de sub 4, a, vermelde uitlegging van het nationale recht met artikel 10 EG, het nationale recht conform het gemeenschapsrecht aldus uitleggen, dat het begrip "installatie met een vergunning" zowel betrekking kan hebben op binnenlandse als op buitenlandse vergunningen voor bedrijfsinstallaties die door de autoriteiten van andere EU-lidstaten zijn afgegeven?

--------------------------------------------------