Zaak C-123/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 21 maart 2008 - Strafzaak tegen D. Wolzenburg
Zaak C-123/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 21 maart 2008 - Strafzaak tegen D. Wolzenburg
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 21 maart 2008 - Strafzaak tegen D. Wolzenburg
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
D. Wolzenburg
Prejudiciële vragen
1. Dienen onder personen die verblijven in of ingezetene zijn van de uitvoerende lidstaat, als bedoeld in artikel 4 onder 6 Kaderbesluit [1], te worden verstaan personen die niet in het bezit zijn van de nationaliteit van de uitvoerende lidstaat, maar wel de nationaliteit van een andere lidstaat hebben en die op grond van artikel 18, eerste lid, EG rechtmatig in de uitvoerende lidstaat verblijven, ongeacht de duur van dat rechtmatige verblijf?
2.a. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: dienen de in vraag 1 bedoelde begrippen zo te worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op personen die niet in het bezit zijn van de nationaliteit van de uitvoerende lidstaat, maar wel de nationaliteit van een andere lidstaat hebben en die voorafgaand aan hun aanhouding op grond van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) ten minste een bepaalde periode rechtmatig in de uitvoerende lidstaat op grond van artikel l8, eerste lid, EG hebben verbleven?
2.b. Indien het antwoord op vraag 2.a. bevestigend luidt, welke eisen mogen dan worden gesteld aan de rechtmatige verblijfsduur?
3. Indien het antwoord op vraag 2.a. bevestigend luidt: kan de uitvoerende lidstaat naast een eis met betrekking tot de rechtmatige verblijfsduur nog aanvullende administratieve eisen, zoals het beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, stellen?
4. Valt een nationale maatregel die de voorwaarden vastlegt waaronder een Europees aanhoudingsbevel met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf door de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat wordt geweigerd, binnen de (materiële) werkingssfeer van het EG-Verdrag?
5. In aanmerking genomen dat:
- artikel 6, tweede en vijfde lid, OLW [2] een regeling bevat die personen, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel beschikken over een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, gelijk stelt met Nederlanders
en
- die regeling ertoe leidt dat voor deze groepen van personen de overlevering moet worden geweigerd, indien het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke vrijheidsstraf,
levert artikel 6, tweede en vijfde lid, OLW een door artikel 12 EG verboden discriminatie op, doordat de bedoelde gelijkstelling niet eveneens geldt voor onderdanen van andere lidstaten met een verblijfsrecht op grond van artikel 18, eerste lid, EG die dat verblijfsrecht niet zullen verliezen als gevolg van de opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf, maar die niet beschikken over een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd?
[1] Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1).
[2] Overleveringswet (Staatsblad 2004, 195, zoals nadien gewijzigd).
--------------------------------------------------