Home

Zaak C-248/08: Beroep ingesteld op 9 juni 2008 - Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

Zaak C-248/08: Beroep ingesteld op 9 juni 2008 - Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

Beroep ingesteld op 9 juni 2008 - Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Tserepa-Lacombe en A. Markoulli)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

- vast te stellen dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 2, sub a en c, artikel 5, lid 2, sub c, artikel 6, lid 2, sub b, en de artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18 en 26 van verordening (EG) nr. 1774/2002 [1] van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten;

- de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep verzoekt de Commissie het Hof van Justitie vast te stellen dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 2, sub a en c, artikel 5, lid 2, sub c, artikel 6, lid 2, sub b, en de artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18 en 26 van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (hierna: "verordening"). Er wordt op gewezen dat het onderhavige beroep betrekking heeft op twee procedures (nrs. 2001/5217 en 2006/2221) die voortvloeien uit de niet-nakoming door de Helleense Republiek van de verplichtingen op grond van concrete bepalingen van die verordening.

Meer bepaald schrijft de verordening voor, dat de dierlijke afvallen, nadat zij zo spoedig mogelijk zijn verzameld, vervoerd en geïdentificeerd, als afval moeten worden verwijderd na te zijn verwerkt volgens de methodes die de verordening preciseert naar gelang van de categorie waartoe zij behoren (artikel 4, lid 2, sub c, artikel 5, lid 2, sub c, en artikel 6, lid 2, sub c). Ook is voorzien in procedures voor het verwijderen van materiaal door verbranding (artikel 4, lid 2, sub a). Bovendien bepaalt de verordening de voorwaarden voor de erkenning van afvalverwerkingsbedrijven, intermediaire, opslag-, verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties, categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven, categorie 2- en categorie 3-oleochemische bedrijven, biogasinstallaties en composteerinstallaties (artikelen 10-15). Op vergelijkbare wijze bepaalt de verordening ook de voorwaarden voor de erkenning door de bevoegde autoriteiten van categorie 3-verwerkingsbedrijven, bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en technische bedrijven (artikelen 17-18). Ook volgens de verordening moet de bevoegde autoriteit op gezette tijden aan de hand van voorgeschreven criteria de inachtneming van die bepalingen inspecteren en controleren, en passende maatregelen treffen ingeval er niet aan wordt voldaan (artikel 26).

Zich baserend op een groot aantal rapporten van vertegenwoordigers van het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie (VVB), beklemtoont de Commissie dat de Helleense Republiek zowel bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies en in het aanvullend met redenen omkleed advies gestelde termijnen als na die termijnen niet alle noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om de haar verweten niet-nakomingen te beëindigen, en dus om te voldoen aan de verplichtingen die krachtens de voormelde artikelen van de verordening op haar rusten.

Sinds 2004 heeft het VVB een aantal zendingen naar Griekenland georganiseerd, met het oog op de vaststelling van de onvolkomenheden bij de toepassing van de bepalingen van de verordening. Ondanks de vaststelling van een zekere vooruitgang na de aanbevelingen die het VVB op basis van zijn constateringen aan de Griekse autoriteiten had gedaan, en de goedkeuring, in oktober 2006, van specifieke wetgeving met het oog op de invoering van de nodige bestuursrechtelijke bepalingen voor de toepassing van de verordening, met name wat de erkenning van de afvalverwerkingsbedrijven betreft, hebben de inspecteurs van het VVB herhaaldelijk, en op bepaalde plaatsen zelfs tot in april 2007, toen de laatste zending plaatsvond, vastgesteld dat de Griekse autoriteiten niet het nodige hadden gedaan om te voldoen aan de verplichtingen die krachtens de voormelde artikelen van de verordening op haar rusten.

Er wordt eveneens op gewezen dat het niet of onvoldoende verwezenlijken van de voormelde bepalingen voor een groot deel te wijten is aan de ondoeltreffende samenwerking van de bevoegde autoriteiten op departementaal niveau. Daarenboven kan, zoals blijkt uit de antwoorden van de Griekse autoriteiten op de in de rapporten van het VVB gedane vaststellingen, het niveau van de uitvoering van de officiële controles door de bevoegde autoriteiten en van de oplegging van de in de nationale wetgeving voorziene sancties, de doeltreffende toepassing van de verordening niet verzekeren.

[1] PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

--------------------------------------------------