Home

Zaak C-439/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 6 oktober 2008 - VZW Vlaamse federatie van verenigingen van Brood- en Bankerbakkers, IJsbereiders en Chocoladebewerkers VEBIC , andere partijen: Raad voor de Mededinging en Minister van Economie

Zaak C-439/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 6 oktober 2008 - VZW Vlaamse federatie van verenigingen van Brood- en Bankerbakkers, IJsbereiders en Chocoladebewerkers VEBIC , andere partijen: Raad voor de Mededinging en Minister van Economie

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 6 oktober 2008 - VZW Vlaamse federatie van verenigingen van Brood- en Bankerbakkers, IJsbereiders en Chocoladebewerkers "VEBIC", andere partijen: Raad voor de Mededinging en Minister van Economie

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekster: VZW Vlaamse federatie van verenigingen van Brood- en Bankerbakkers, IJsbereiders en Chocoladebewerkers "VEBIC"

Andere partijen: Raad voor de Mededinging en Minister van Economie

Prejudiciële vragen

1) Moet [verordening (EG) nr. 1/2003 [1] van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, inzonderheid de artikelen 2, 15, lid 3, en 35, lid 1] (.) aldus worden uitgelegd dat de nationale mededingingsautoriteiten rechtstreeks uit deze bepalingen de mogelijkheid putten om schriftelijke opmerkingen te formuleren over de middelen die in het kader van een beroepsprocedure tegen hun beslissing zijn geformuleerd, en zelf middelen kunnen voordragen in feite en in rechte, met als gevolg dat deze mogelijkheid niet kan worden uitgeschakeld door een Lidstaat?

2) Moeten dezelfde bepalingen aldus worden uitgelegd dat voor een doeltreffende toepassing van de mededingingsregels met het oog op de bescherming van het algemeen belang, de openbare handhavingsinstanties die als mededingingsautoriteiten zijn aangewezen niet alleen de mogelijkheid hebben maar ook de plicht hebben om aan de beroepsprocedure tegen hun beslissingen deel te nemen door hun standpunt te uiten over de aangevoerde middelen in rechte en in feite?

3) Indien het antwoord op de vragen 1) en 2) bevestigend luidt, moeten deze bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat bij ontstentenis van nationale bepalingen betreffende de deelname van de mededingingsautoriteit aan de procedure voor de beroepsinstantie en wanneer verschillende autoriteiten zijn aangewezen, de autoriteit die bevoegd is om de besluiten opgesomd in artikel 5 van de Verordening, ook deze is die aan de beroepsprocedure tegen haar besluit deelneemt?

4) Luiden de antwoorden op voornoemde vragen anders wanneer de mededingingsautoriteit volgens de nationale wetgeving als rechtscollege optreedt en/of wanneer de eindbeslissing genomen is na afloop van een onderzoek geleid door een bij dit rechtscollege behorend orgaan belast met het opstellen van de punten van bezwaar en van een ontwerpbeslissing?

[1] PB L 1, blz. 1.

--------------------------------------------------