Home

Zaak C-484/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 10 november 2008 - Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid/Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios ( Ausbanc )

Zaak C-484/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 10 november 2008 - Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid/Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios ( Ausbanc )

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 10 november 2008 - Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid/Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios ("Ausbanc")

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid

Verwerende partij: Asociación de Usuarios de Servicios Bancarios ("Ausbanc")

Prejudiciële vragen

1) Dient artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG [1] van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat in zijn wetgeving, in het belang van de consument, kan voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen die artikel 4, lid 2, van deze richtlijn uitsluit van toetsing?

2) Verbiedt artikel 4, lid 2, juncto artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 derhalve een lidstaat, in het belang van de consument, in zijn wetgeving te voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen die betrekking hebben op "de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst" of "de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten", ook al zijn deze bedingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd?

3) Is een uitlegging van de artikelen 8 en 4, lid 2, van de hierboven genoemde richtlijn, die een lidstaat toestaat te voorzien in de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen in consumentenovereenkomsten die duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd en waarin het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten is bepaald, verenigbaar met de artikelen 2, 3, lid 1, sub g, en 4, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?

[1] PB L 95, blz. 29.

--------------------------------------------------