Home

Zaak C-546/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 31 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Aurubis Balgaria AD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Sofia (Douanewetboek — Douanerechten — Douaneschuld bij invoer — Moratoire interest — Periode van invordering van moratoire interest — Compensatierente)

Zaak C-546/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 31 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Aurubis Balgaria AD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Sofia (Douanewetboek — Douanerechten — Douaneschuld bij invoer — Moratoire interest — Periode van invordering van moratoire interest — Compensatierente)

21.5.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 152/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 31 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Aurubis Balgaria AD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Sofia

(Zaak C-546/09)(1)

(Douanewetboek - Douanerechten - Douaneschuld bij invoer - Moratoire interest - Periode van invordering van moratoire interest - Compensatierente)

2011/C 152/12

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Aurubis Balgaria AD

Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Stolichna, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Sofia

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Varhoven Administrativen Sad — Uitlegging van de artikelen 214, lid 3, 222, lid 1, sub a, en 232, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), en van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1) — Heffing van moratoire interest door de nationale autoriteiten over het bedrag van de aanvullende douaneschuld voor de periode volgend op de oorspronkelijke boeking van de douaneschuld — Heffing van compensatierente voor de periode tussen het tijdstip van de douaneaangifte en het tijdstip van de boeking achteraf van het verschuldigde bedrag — Mogelijkheid van verhoging bij de boeking achteraf van de douaneschuld, gelijk aan het bedrag van de moratoire interest vanaf het ontstaan van de douaneschuld tot het tijdstip van de boeking achteraf

Dictum

1)

Artikel 232, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat de moratoire interest over het bedrag van de nog te innen douanerechten krachtens deze bepaling uitsluitend mag worden ingevorderd over de periode na het verstrijken van de termijn voor de betaling van dit bedrag.

2)

Aangezien verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007, dit niet regelt, moet artikel 214, lid 3, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten de debiteur van de douaneschuld op basis van deze bepaling geen compensatierente mogen opleggen over de periode tussen het tijdstip van de oorspronkelijke douaneaangifte en het tijdstip van de boeking ervan achteraf.

3)

De algemene beginselen van het Unierecht, met name het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen, verzetten zich ertegen dat de nationale autoriteiten op een douaneovertreding een sanctie stellen waarin de nationale wetgeving niet uitdrukkelijk voorziet.