Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 oktober 2010.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 oktober 2010.

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
7 oktober 2010

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

7 oktober 2010(*)

In zaak C-224/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale di Bolzano (Italië) bij beslissing van 2 februari 2009, ingekomen bij het Hof op 19 juni 2009, in de strafzaak tegen

Martha Nussbaumer,

wijst HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-J. Kasel (rapporteur), kamerpresident, E. Levits en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 juli 2010,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Arena, avvocato dello Stato,

    • Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door A. Collins, SC,

    • de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

    • de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door A. Howard, barrister,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Rozet en L. Pignataro-Nolin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 245, blz. 6, en — rectificatie — PB 1993, L 33, blz. 18).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen M. Nussbaumer, die wordt verdacht van schending van de veiligheidsverplichtingen die op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen op de opdrachtgever of de bouwdirectie rusten.

Toepasselijke bepalingen

Regeling van de Unie

Artikel 3 van richtlijn 92/57, met het opschrift „Coördinatoren — veiligheids- en gezondheidsplan — voorafgaande kennisgeving”, bepaalt:

„1.

De opdrachtgever of de bouwdirectie stelt een of meer coördinatoren inzake veiligheid en gezondheid [...] aan voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn.

2.

De opdrachtgever of de bouwdirectie ziet erop toe dat er, vóór de opening van de bouwplaats, een veiligheids- en gezondheidsplan overeenkomstig artikel 5, sub b, wordt opgesteld.

De lidstaten mogen na overleg met de sociale partners afwijken van de eerste alinea, tenzij het gaat om:

  • in bijlage II genoemde werken die bijzondere gevaren meebrengen,

    of

  • werken waarvoor uit hoofde van lid 3 van dit artikel een voorafgaande kennisgeving vereist is.

3.

De opdrachtgever of de bouwdirectie doet een overeenkomstig bijlage III opgestelde voorafgaande kennisgeving vóór de aanvang van de werkzaamheden aan de bevoegde autoriteiten toekomen in het geval van bouwplaatsen:

  • waar de vermoedelijke duur van de werkzaamheden langer dan 30 werkdagen is en waar meer dan 20 werknemers tegelijkertijd aan het werk zijn,

    of

  • waarvan de vermoedelijke duur langer dan 500 mandagen is.

De voorafgaande kennisgeving moet zichtbaar op de bouwplaats worden aangeplakt en zo nodig worden bijgewerkt.”

Artikel 5 van deze richtlijn, met het opschrift „Uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk: taken van de coördinatoren”, luidt als volgt:

„Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangestelde coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk:

  1. coördineert de uitvoering van het bepaalde in artikel 4;

  2. stelt een veiligheids- en gezondheidsplan op, of laat dit opstellen, waarin op de betrokken bouwplaats toepasselijke regels staan vermeld, eventueel rekening houdend met de exploitatiewerkzaamheden op de bouwplaats; dit plan moet voorts specifieke maatregelen bevatten met betrekking tot de werkzaamheden die behoren tot een van de categorieën van bijlage II;

  3. stelt een dossier samen dat aan de kenmerken van het bouwwerk is aangepast en waarin de voor de veiligheid en de gezondheid nuttige elementen staan vermeld waarmee bij eventuele latere werkzaamheden rekening moet worden gehouden.”

In artikel 6 van de richtlijn, met het opschrift „Verwezenlijking van het bouwwerk: taken van de coördinatoren”, is bepaald:

„Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangestelde coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk:

  1. coördineert de naleving van de algemene principes inzake preventie en veiligheid:

    • bij de technische en/of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende werken of werkfasen die tegelijkertijd of na elkaar worden uitgevoerd;

    • bij de raming van de duur van de uitvoering van deze verschillende werken of werkfasen;

  2. coördineert de tenuitvoerlegging van de relevante bepalingen, om ervoor te zorgen dat de werkgevers en, indien dat nodig is voor de bescherming van de werknemers, de zelfstandigen:

    • de in artikel 8 genoemde principes coherent toepassen;

    • zo nodig het in artikel 5, sub b, bedoelde veiligheids- en gezondheidsplan toepassen;

  3. voert eventuele aanpassingen van het in artikel 5, sub b, bedoelde veiligheids- en gezondheidsplan en het in artikel 5, sub c, bedoelde dossier, uit, of laat deze uitvoeren, naargelang van de voortgang van de werken en de eventueel daarin aangebrachte wijzigingen;

    [...]”

Bijlage II bij richtlijn 92/57 bevat een niet-volledige lijst van werken die voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bijzondere gevaren meebrengen, bedoeld in artikel 3, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van deze richtlijn.

Nationale regeling

Richtlijn 92/57 is omgezet in de Italiaanse rechtsorde bij wetsdecreet nr. 494 van 14 augustus 1996 (gewoon supplement bij GURI nr. 223 van 23 september 1996), gewijzigd bij wetsdecreten nr. 528 van 19 november 1999 (GURI nr. 13 van 18 januari 2000, blz. 20) en nr. 276 van 10 september 2003 (gewoon supplement bij GURI nr. 235 van 9 oktober 2003; hierna: „wetsdecreet nr. 494/96”).

Wetsdecreet nr. 494/96 is ingetrokken bij wetsdecreet nr. 81 van 9 april 2008 (gewoon supplement bij GURI nr. 101 van 30 april 2008; hierna: „wetsdecreet nr. 81/08”). Titel IV van laatstgenoemd wetsdecreet, dat de tijdelijke en mobiele bouwplaatsen betreft, bevat met name artikel 90, dat de op de opdrachtgever of de bouwdirectie rustende verplichtingen in verband met de coördinator inzake de veiligheid op deze bouwplaatsen vaststelt.

Artikel 90 van wetsdecreet nr. 81/08 bepaalt:

„1.

De opdrachtgever of de bouwdirectie dient tijdens de ontwerpfase van het bouwwerk, en in het bijzonder bij de keuze van de technieken, tijdens de uitvoering van het project en de organisatie van de werkzaamheden op de bouwplaats, aan de maatregelen en algemene beginselen van artikel 15 te voldoen. Teneinde de uitvoering, in veilige omstandigheden, van de verschillende werkzaamheden of werkfasen die tegelijkertijd of na elkaar plaatsvinden, te kunnen plannen, raamt de opdrachtgever of de bouwdirectie de duur van deze werkzaamheden of werkfasen in het ontwerp.

2.

De opdrachtgever of de bouwdirectie beoordeelt in de ontwerpfase van het bouwwerk de in artikel 91, lid 1, sub a en b, bedoelde documenten.

3.

Op bouwplaatsen waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, zelfs indien dit niet tegelijkertijd is, stelt de opdrachtgever, ook indien hij tevens de uitvoerende onderneming is, of de bouwdirectie, zodra het ontwerp hem of haar is opgedragen, de ontwerpcoördinator aan.

4.

In het in lid 3 bedoelde geval stelt de opdrachtgever of de bouwdirectie, vóór hem of haar de werken worden opgedragen, de coördinator voor de uitvoering van de werken aan, die moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 98.

5.

Het bepaalde in lid 4 vindt tevens toepassing wanneer, nadat de werken aan één onderneming zijn opgedragen, de uitvoering daarvan of van een gedeelte daarvan, aan één of verscheidene ondernemingen wordt opgedragen.

[...]

11.

In het geval van particuliere werken is lid 3 niet van toepassing op werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is. Het bepaalde in artikel 92, lid 2, vindt hoe dan ook toepassing.”

Artikel 91 van wetsdecreet nr. 81/08 omschrijft de verplichtingen van de ontwerpcoördinator en bepaalt in wezen dat een veiligheids- en coördinatieplan moet worden opgesteld.

Artikel 92, lid 2, van dat wetsdecreet, dat de op de coördinator voor de uitvoering van de werken rustende verplichtingen betreft, luidt als volgt:

„In de in artikel 90, lid 5, bedoelde gevallen vervult de coördinator voor de uitvoering niet alleen de in lid 1 genoemde taken, maar stelt hij tevens het veiligheids- en coördinatieplan op en bereidt hij het in artikel 91, lid 1, sub a en b, bedoelde dossier voor.”

Hoofdzaak en prejudiciële vragen

Op 20 juni 2008 verrichtte de arbeidsinspectie van de autonome provincie Bolzano een controle van de bouwwerkzaamheden op een bouwplaats op het grondgebied van de gemeente Merano, waar op een hoogte van 6 tot 8 meter de dakdekking van een woonhuis werd gerenoveerd. Opdrachtgeefster was M. Nussbaumer. Het hekwerk dat langs de rand van het dak was aangebracht, de kraanwagen waarmee het materiaal omhoog werd getakeld en de arbeid zelf werden verricht door drie verschillende bedrijven die gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig waren. Volgens de toepasselijke Italiaanse wettelijke regeling was er geen bouwvergunning vereist. Wel was er bij deze gemeente aangifte van aanvang van de werkzaamheden gedaan.

In het kader van deze controle rees de vraag of in het onderhavige geval zowel in de ontwerpfase als in de uitvoeringsfase een veiligheidscoördinator moest worden aangesteld, zoals niet alleen is voorzien in artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57 maar ook in artikel 3 van wetsdecreet nr. 494/96, en wel ongeacht het feit dat artikel 90, lid 11, van wetsdecreet nr. 81/08 een dergelijke aanstelling niet vereist.

De verwijzende rechter stelt in dit verband vast dat overeenkomstig artikel 90, leden 3 en 4, van wetsdecreet nr. 81/08 voor elke bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn een coördinator voor het ontwerp en voor de uitvoering van de werken moet worden aangesteld. Krachtens artikel 90, lid 11, geldt het bepaalde in lid 3 echter niet voor particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is. Door uit te gaan van de veronderstelling dat een bouwplaats voor particuliere werken minder omvangrijk is en dus niet gevaarlijk, heeft de wetgever volgens de verwijzende rechter niet ingezien dat ook werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is, wel complex en gevaarlijk kunnen zijn, zodat daarvoor wel de aanstelling van een coördinator voor het ontwerp van het bouwwerk nodig is. Nu voorts artikel 90, lid 4, verwijst naar lid 3 daarvan, is de opdrachtgever tevens vrijgesteld van de verplichting om een coördinator voor de verwezenlijking van de werken aan te stellen.

De verwijzende rechter heeft er bijgevolg twijfels over of de in het Italiaanse nationale recht opgenomen afwijkingen van de verplichting om een coördinator aan te stellen, verenigbaar zijn met artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57.

Daarop heeft het Tribunale di Bolzano de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

  1. Is decreto legislativo [nr. 81/08], in het bijzonder de bij artikel 90, lid 11, ingevoerde regeling, in strijd met artikel 3 van richtlijn [92/57], voor zover daarbij voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, ten aanzien van particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is, — ongeacht de aard van de werken en ongeacht of er sprake is van de in bijlage II bij deze richtlijn genoemde bijzondere gevaren — wordt afgeweken van de verplichting van de opdrachtgever of de bouwdirectie om een coördinator voor de uitwerking van het ontwerp aan te stellen als bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn?

  2. Is decreto legislativo [nr. 81/08], in het bijzonder de bij artikel 90, lid 11, ingevoerde regeling, in strijd met artikel 3 van richtlijn [92/57], wat de verplichting van de opdrachtgever of de bouwdirectie betreft om in alle gevallen een coördinator aan te stellen gedurende de verwezenlijking van het bouwwerk op de bouwplaats, ongeacht de aard van de werkzaamheden, dus ook in het geval van particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is die wel de in bijlage II bij de richtlijn bedoelde gevaren kunnen meebrengen?

  3. Is artikel 90, lid 11, van decreto legislativo [nr. 81/08] voor zover daarin is voorzien in de verplichting van de coördinator voor de verwezenlijking van het bouwwerk om een veiligheidsplan op te stellen alleen in het geval waarin, wanneer het gaat om particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is, andere ondernemingen bij het bouwwerk worden betrokken naast de eerste waaraan de werken oorspronkelijk waren opgedragen, in strijd met artikel 3 van richtlijn [92/57], dat vereist dat in alle gevallen een coördinator voor de verwezenlijking van het bouwwerk wordt aangesteld, ongeacht de aard van de werkzaamheden, en dat uitsluit dat wordt afgeweken van de verplichting om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen wanneer het gaat om werken die bijzondere gevaren meebrengen zoals genoemd in bijlage II bij deze richtlijn?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Om te beginnen zij in herinnering gebracht dat het Hof in het kader van een overeenkomstig artikel 267 VWEU ingeleide procedure weliswaar niet bevoegd is om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van het nationale recht met het Unierecht of om het nationale recht uit te leggen, doch daarentegen wel bevoegd is om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die hem in staat stellen deze verenigbaarheid te beoordelen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding (zie onder meer arresten van 15 december 1993, Hünermund e.a., C-292/92, Jurispr. blz. I-6787, punt 8, en 27 november 2001, Lombardini en Mantovani, C-285/99 en C 286/99, Jurispr. blz. I-9233, punt 27).

Bijgevolg moeten de gestelde vragen, die tezamen dienen te worden onderzocht, aldus worden opgevat dat daarmee in wezen wordt gevraagd of artikel 3 van richtlijn 92/57 in die zin moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die, enerzijds, toelaat dat voor een bouwplaats waarop particuliere werken worden verricht waarvoor geen bouwvergunning is vereist en waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, wordt afgeweken van de op de opdrachtgever of de bouwdirectie rustende verplichting om zowel voor de uitwerking van het bouwproject als voor de verwezenlijking van de werken een coördinator aan te stellen, en die, anderzijds, alleen indien op een particuliere bouwplaats waarvoor geen bouwvergunning is vereist verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, voorziet in de verplichting van deze coördinator om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen.

Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof zich in het arrest van 25 juli 2008, Commissie/Italië (C-504/06), reeds heeft uitgesproken over artikel 3 van richtlijn 92/57.

In punt 29 van dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat artikel 3 van richtlijn 92/57 is opgesplitst in drie genummerde leden, die drie duidelijk te onderscheiden rechtsregels bevatten betreffende respectievelijk de aanstelling van de coördinatoren, het veiligheids- en gezondheidsplan en de voorafgaande kennisgeving van werkzaamheden van bepaalde omvang. Dit onderscheid tussen de drie leden blijkt overigens uit het opschrift van dit artikel 3, te weten „Coördinatoren — veiligheids- en gezondheidsplan — voorafgaande kennisgeving”. Volgens deze structuur is de kwestie van de aanstelling van de coördinatoren dus uitsluitend in lid 1 aan de orde, terwijl lid 2 van dit artikel de regels inzake het veiligheids- en gezondheidsplan bevat.

Het Hof heeft daaruit in punt 30 van genoemd arrest Commissie/Italië afgeleid dat de uitzondering in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van die richtlijn alleen maar kan verwijzen naar de regel die daar onmiddellijk aan voorafgaat, te weten die betreffende het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsplan.

Zoals het Hof in punt 35 van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië heeft geoordeeld, laat artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57, waarvan de bewoordingen duidelijk en nauwkeurig zijn en dat eenduidig de verplichting bevat om voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn een coördinator inzake veiligheid en gezondheid aan te stellen, dus geen enkele uitzondering op deze verplichting toe.

Een coördinator inzake veiligheid en gezondheid moet derhalve altijd worden aangesteld voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, ongeacht of voor de werkzaamheden al dan niet een bouwvergunning moet worden verkregen en of de bouwplaats al dan niet bijzondere gevaren meebrengt.

Wat het tijdstip betreft waarop de coördinator inzake veiligheid en gezondheid moet worden aangesteld, blijkt uit de artikelen 5 en 6 van richtlijn 92/57 dat hij moet worden aangesteld bij de uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk of in ieder geval vóór de uitvoering van de werkzaamheden.

Met betrekking tot het eerste deel van de gestelde vragen, zoals geherformuleerd in punt 18 van het onderhavige arrest, dient de slotsom dus te luiden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57 vereist dat voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, altijd een coördinator inzake veiligheid en gezondheid wordt aangesteld bij de uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk of in ieder geval vóór de uitvoering van de werkzaamheden.

Wat het veiligheids- en gezondheidsplan betreft, waarop het tweede deel van de vragen, zoals geherformuleerd, betrekking hebben, moeten de voorwaarden inzake het opstellen daarvan om dezelfde redenen als die welke in de punten 20 en 21 van het onderhavige arrest zijn vermeld, uitsluitend op basis van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/57 worden bepaald.

Anders dan artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57, dat geen uitzondering toelaat, staat lid 2, tweede alinea, van dat artikel de lidstaten toe om na overleg met de sociale partners af te wijken van de verplichting van lid 2, eerste alinea, om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen, tenzij het gaat om in bijlage II genoemde werken die bijzondere gevaren meebrengen, of werken waarvoor een voorafgaande kennisgeving als bedoeld in lid 3 van dit artikel vereist is.

Daaruit volgt dat de verplichting om vóór de opening van de bouwplaats een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen, zoals voortvloeit uit artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/57, in die zin moet worden begrepen dat zij geldt voor alle bouwplaatsen waarop de werkzaamheden bijzondere gevaren meebrengen, zoals die welke in bijlage II bij deze richtlijn zijn vermeld, of waarvoor een voorafgaande kennisgeving vereist is, en dat het aantal op de bouwplaats werkzame ondernemingen daarbij niet beslissend is.

Dat artikel verzet zich derhalve tegen een nationale regeling die de verplichting van de coördinator voor de verwezenlijking van het bouwwerk om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen, beperkt tot uitsluitend het geval waarin op een bouwplaats voor particuliere werkzaamheden waarvoor geen vergunning vereist is verscheidene ondernemingen werkzaam zijn, en die de bijzondere gevaren, zoals de in bijlage II bij richtlijn 92/57 bedoelde, niet als criterium voor deze verplichting hanteert.

Teneinde de vragen van de verwijzende rechter volledig te beantwoorden dient nog in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en dat een bepaling van een richtlijn als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen (zie arresten van 12 december 1996, X, C-74/95 en C-129/95, Jurispr. blz. I-6609, punten 23-25, en 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C-387/02, C-391/02 en C-403/02, Jurispr. blz. I-3565, punten 73 en 74).

Gelet op het voorgaande dient op de voorgelegde vragen te worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 92/57 als volgt moet worden uitgelegd:

  • artikel 3, lid 1, verzet zich tegen een nationale regeling op grond waarvan voor een bouwplaats die particuliere werkzaamheden omvat waarvoor geen bouwvergunning vereist is en waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, mag worden afgeweken van de op de opdrachtgever of de bouwdirectie rustende verplichting om bij de uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk, of in ieder geval vóór de uitvoering van de werkzaamheden, een coördinator inzake veiligheid en gezondheid aan te stellen;

  • artikel 3, lid 2, verzet zich tegen een nationale regeling die de verplichting van de coördinator voor de verwezenlijking van het bouwwerk om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen, beperkt tot uitsluitend het geval waarin op een bouwplaats voor particuliere werkzaamheden waarvoor geen vergunning vereist is verscheidene ondernemingen werkzaam zijn, en die de bijzondere gevaren, zoals de in bijlage II bij deze richtlijn bedoelde, niet als criterium voor deze verplichting hanteert.

Kosten

Ten aanzien van de partijen in de hoofdzaak is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3 van richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), dient als volgt te worden uitgelegd:

  • artikel 3, lid 1, verzet zich tegen een nationale regeling op grond waarvan voor een bouwplaats die particuliere werkzaamheden omvat waarvoor geen bouwvergunning vereist is en waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, mag worden afgeweken van de op de opdrachtgever of de bouwdirectie rustende verplichting om bij de uitwerking van het ontwerp van het bouwwerk, of in ieder geval vóór de uitvoering van de werkzaamheden, een coördinator inzake veiligheid en gezondheid aan te stellen;

  • artikel 3, lid 2, verzet zich tegen een nationale regeling die de verplichting van de coördinator voor de verwezenlijking van het bouwwerk om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen, beperkt tot uitsluitend het geval waarin op een bouwplaats voor particuliere werkzaamheden waarvoor geen vergunning is vereist verscheidene ondernemingen werkzaam zijn, en die de bijzondere gevaren, zoals de in bijlage II bij richtlijn 92/57 bedoelde, niet als criterium voor deze verplichting hanteert.

ondertekeningen