Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 februari 2011.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 februari 2011.

In zaak C-494/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Alessandria (Italië) bij beslissing van 18 november 2009, ingekomen bij het Hof op 1 december 2009, in de procedure

Bolton Alimentari SpA

tegen

Agenzia delle Dogane ? Ufficio delle Dogane di Alessandria,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, D. Sváby, E. Juhász, G. Arestis en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 december 2010,

gelet op de opmerkingen van:

- Bolton Alimentari SpA, vertegenwoordigd door M. Merola en C. Santacroce, avvocati,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Bouyon, D. Recchia en B.-R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363, blz. 1; hierna: "douanewetboek"), en de artikelen 308 bis tot en met 308 quater en 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007 (PB L 62, blz. 6; hierna: "uitvoeringsverordening").

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bolton Alimentari SpA (hierna: "Bolton") en de Agenzia delle Dogane ? Ufficio delle Dogane di Alessandria (hierna: "Agenzia") over de uitsluiting van Bolton van een tariefcontingent dat werd geopend op zondag 1 juli 2007, een dag waarop de Italiaanse douanekantoren gesloten waren, en was uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend.

Toepasselijke bepalingen

3. Artikel 239 van het douanewetboek bepaalt:

"1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer kan ook worden overgegaan in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238:

- welke volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld;

- welke het gevolg zijn van omstandigheden die van de zijde van de belanghebbende geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid inhouden. De gevallen waarin op deze bepaling een beroep kan worden gedaan en de te dien einde toe te passen procedures, worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité. Aan de terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.

2. Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten om de in lid 1 genoemde redenen wordt toegestaan indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

[...]"

4. Artikel 308 bis van de uitvoeringsverordening bepaalt:

"1. Wanneer bij een maatregel van de Gemeenschap tariefcontingenten worden geopend, worden deze, tenzij anders bepaald, beheerd met inachtneming van de volgorde waarin de aangiften voor het vrije verkeer zijn aanvaard.

[...]

4. Onverminderd lid 8 wijst de Commissie hoeveelheden toe met inachtneming van de datum van aanvaarding van de desbetreffende aangifte voor het vrije verkeer, voor zover nog hoeveelheden in het desbetreffende tariefcontingent beschikbaar zijn. De voorrang wordt bepaald door de chronologische volgorde van deze data.

5. De lidstaten geven alle geldige aanvragen voor opneming uit een tariefcontingent onverwijld door aan de Commissie. Zij delen daarbij tevens de in lid 4 bedoelde datum mede en de exacte aangevraagde hoeveelheden die op de betreffende aangifte zijn vermeld.

[...]

7. Indien grotere hoeveelheden zijn aangevraagd dan in een tariefcontingent beschikbaar zijn, geschiedt de toewijzing in evenredigheid met de aangevraagde hoeveelheden.

8. Voor de doeleinden van dit artikel worden de aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, geacht op 3 januari te zijn aanvaard. Indien een van deze dagen echter op een zaterdag of op een zondag valt, worden de aangiften geacht op 4 januari te zijn aanvaard.

[...]"

5. Artikel 308 ter van de uitvoeringsverordening bepaalt:

"1. De Commissie wijst elke werkdag hoeveelheden uit de tariefcontingenten toe, behalve:

- op feestdagen van de Europese Instellingen te Brussel

[...]

2. Onverminderd artikel 308 bis, lid 8, worden bij elke toewijzing alle niet beantwoorde aanvragen in aanmerking genomen die betrekking hebben op aangiften voor het vrije verkeer die tot en met de tweede dag voorafgaande aan de dag van toewijzing zijn aanvaard en aan de Commissie zijn medegedeeld."

6. Artikel 308 quater van de uitvoeringsverordening bepaalt:

"1. Een tariefcontingent wordt als kritiek beschouwd, zodra 90 % van de aanvankelijke omvang is opgebruikt of wanneer de bevoegde autoriteiten aldus beslissen.

2. In afwijking van lid 1 wordt een tariefcontingent in een van de volgende gevallen vanaf de dag van de opening ervan als kritiek beschouwd:

[...]

c) wanneer een in de afgelopen twee jaren geopend gelijkwaardig tariefcontingent op de laatste dag van de derde maand van de vastgestelde duur van het contingent was uitgeput of een grotere aanvankelijke omvang had dan het betrokken tariefcontingent.

[...]"

7. Artikel 899 van de uitvoeringsverordening bepaalt:

"1. Wanneer de beschikkende douaneautoriteit na ontvangst van het in artikel 239, lid 2, van het [douanewetboek] bedoelde verzoek om terugbetaling of kwijtschelding vaststelt:

- dat de tot staving van het verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan een van de omstandigheden bedoeld in de artikelen 900 tot en met 903 en deze geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, staat zij de terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij in- of uitvoer toe;

- dat de tot staving van het verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan een van de omstandigheden bedoeld in artikel 904, staat zij de terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij in- of uitvoer niet toe.

2. In de andere gevallen, met uitzondering van die waarin het dossier overeenkomstig artikel 905 naar de Commissie moet worden verwezen, beslist de beschikkende douaneautoriteit zelf of zij terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer verleent wanneer het gaat om bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden.

Wanneer artikel 905, lid 2, tweede streepje, van toepassing is, kan een beschikking van de douaneautoriteiten tot terugbetaling of kwijtschelding van de betrokken rechten slechts worden genomen na afloop van de procedure die overeenkomstig de artikelen 906 tot en met 909 is ingeleid.

[...]"

8. Artikel 905 van de uitvoeringsverordening bepaalt:

"1. Indien het in artikel 239, lid 2, van het [douanewetboek] bedoelde verzoek om terugbetaling of kwijtschelding vergezeld gaat van bewijsstukken waarmee het bestaan kan worden aangetoond van bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, verwijst de lidstaat waaronder de beschikkende douaneautoriteit ressorteert de zaak door naar de Commissie ter behandeling volgens de procedure bedoeld in de artikelen 906 tot en met 909 wanneer:

- deze autoriteit van oordeel is dat de bijzondere situatie het gevolg is van een verzuim van de Commissie, of

[...]

2. De in lid 1 bedoelde verwijzing vindt niet plaats wanneer:

- de Commissie overeenkomstig de procedure van de artikelen 906 tot en met 909 reeds een beschikking heeft genomen in een zaak waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden hebben voorgedaan;

- reeds een zaak die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is bij de Commissie is ingeleid.

[...]"

9. Artikel 1 van verordening (EG) nr. 975/2003 van de Raad van 5 juni 2003 betreffende de opening en het beheer van een tariefcontingent voor de invoer van ton?nconserven, ingedeeld onder de GN-codes 1604 14 11, 1604 14 18 en 1604 20 70 (PB L 141, blz. 1), luidt:

"Met ingang van 1 juli 2003 komen conserven van tonijn, ingedeeld onder de GN-codes 1604 14 11, 1604 14 18 en 1604 20 70, van oorsprong uit alle landen, in aanmerking voor een tarief van 12 %, binnen de grenzen van het overeenkomstig deze verordening geopende tariefcontingent."

10. Artikel 2 van verordening nr. 975/2003 luidt:

"Het tariefcontingent wordt jaarlijks geopend voor een aanvankelijke looptijd van vijf jaar. De omvang van het tariefcontingent voor de eerste twee jaar is als volgt:

- 25 000 ton van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004,

- 25 750 ton van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005."

11. Artikel 6 van deze verordening luidt:

"In het tweede jaar na de opening van het tariefcontingent kan de omvang van het contingent worden herzien om de hoeveelheden aan te passen aan de behoeften van de EG-markt. Indien deze herziening drie maanden vóór 30 juni 2005 niet is voltooid, wordt het contingent automatisch met een jaar verlengd voor een hoeveelheid van 25 750 ton. Vervolgens zal het tariefcontingent telkens met een jaar voor dezelfde hoeveelheid worden verlengd, tenzij uiterlijk drie maanden voor de sluiting van het lopende contingent een herziening wordt goedgekeurd."

12. Artikel 8, lid 1, van deze verordening bepaalt:

"De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek dat is opgericht bij artikel 247 bis van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad."

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13. Voor de invoer van ton?nconserven uit Thailand werden overeenkomstig verordening nr. 975/2003 tariefcontingenten geopend waarvoor Bolton in aanmerking kwam in de jaren 2005 en 2006.

14. Om in aanmerking te komen voor het tariefcontingent voor de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008, heeft Bolton aangiften voor het vrije verkeer ingediend voor ton?nconserven uit Thailand, die pas op 2 juli door de Italiaanse douanekantoren werden aanvaard, omdat die op zondag gesloten waren.

15. Blijkens haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie op 4 juli 2007 het betrokken tariefcontingent toegewezen in chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de douaneaangiften. Door de toewijzing van het tariefcontingent aan de aanvragen tot opneming uit het contingent waarvan de aangiften op 1 juli 2007 waren aanvaard, was dit tariefcontingent uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend. Daardoor is de aanvraag tot opneming uit het contingent van Bolton niet in aanmerking genomen, en laatstgenoemde moest derhalve het volledige recht betalen dat op de invoer van toepassing was.

16. Blijkens de opmerkingen van de Commissie heeft de Agenzia haar op 16 juli 2007 verzocht om de geldigverklaring te overwegen van de aanvragen tot opneming uit het contingent die van de toewijzing van het tariefcontingent waren uitgesloten doordat zij pas op maandag 2 juli 2007 door de Italiaanse douanekantoren waren aanvaard. Dienaangaande heeft de Agenzia steun gezocht in de door het Comité douanewetboek vastgestelde administratieve regeling betreffende het beheer van tariefcontingenten van 30 oktober 2007 (TAXUD/3439/2006-rev.1-NL; hierna: "administratieve regeling"). Zij heeft betoogd dat, volgens punt 15 van deze regeling, de op zondag 1 juli 2007 door de douaneautoriteiten van andere lidstaten aanvaarde aangiften door de Commissie hadden moeten worden behandeld samen met de op maandag 2 juli 2007 in Italië aanvaarde aangiften. Voorts heeft zij aangevoerd dat artikel 308 bis, lid 8, van de uitvoeringsverordening met betrekking tot de behandeling van de aanvragen die gedurende de eerste drie dagen van het jaar worden aanvaard, naar analogie had moeten worden toegepast op het onderhavige geval.

17. Op 16 augustus 2007 heeft de Commissie bij brief TAXUD B4 D (2007) 9241 (hierna: "TAXUD-nota") geantwoord dat het onmogelijk was om de op 2 juli 2007 aanvaarde aanvragen tot opneming uit het contingent geldig te verklaren. De toewijzing van de tariefcontingenten gebeurt krachtens artikel 308 bis, lid 4, van de uitvoeringsverordening in chronologische volgorde, en de administratieve regeling kan hier niets aan veranderen.

18. Bolton heeft verzocht om terugbetaling van het bijkomende bedrag aan rechten dat zij voor haar invoer heeft moeten betalen, waarbij zij heeft aangevoerd dat zij met betrekking tot de toewijzing van het betrokken tariefcontingent niet op gelijke en niet-discriminerende wijze met de andere importeurs uit de Unie heeft kunnen concurreren. Bij beslissing van 17 november 2008 heeft de Direzione regionale per il Piemonte e la Valle d'Aosta - Ufficio delle Dogane di Alessandria de terugbetaling geweigerd. Bolton heeft zich tot de verwijzende rechter gewend met een beroep tot nietigverklaring van deze beslissing.

19. Daarop heeft de Commissione tributaria provinciale di Alessandria de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Dient artikel 239 van het [douanewetboek] aldus te worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige, waarin een lidstaat van mening is dat de Commissie [...] geen enkele onregelmatigheid kan worden verweten en er evenmin sprake is van een van de andere in artikel 905, lid 1, van de [uitvoeringsverordening] bedoelde gevallen, diezelfde lidstaat autonoom kan beslissen over een door de belastingplichtige ingediend verzoek om terugbetaling in de zin van artikel 899, lid 2, van de uitvoeringsverordening?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de ,bijzondere situatie' waarop voornoemd artikel 239 van het [douanewetboek] ziet het geval omvatten waarin een communautaire importeur van een op een zondag geopend tariefcontingent wordt uitgesloten wegens het feit dat de douanekantoren van de betrokken lidstaat op zondag gesloten zijn?

3) Dienen de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening en de relevante bepalingen van de administratieve regeling aldus te worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige de lidstaat de Commissie preventief had moeten verzoeken om het betrokken tariefcontingent op te schorten, teneinde te waarborgen dat de Italiaanse importeurs ten opzichte van importeurs uit andere lidstaten eerlijk en gelijk worden behandeld?

4) Kunnen de uitsluiting van Bolton [...] van het tariefcontingent, waartoe de Commissie heeft besloten, en de TAXUD-nota worden beschouwd als maatregelen die daadwerkelijk stroken met de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening en met de relevante bepalingen van de [...] administratieve regeling [...], die dus geldig zijn?"

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

20. De Italiaanse regering acht het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk. Bolton had bij het Gerecht van de Europese Unie moeten opkomen tegen de beschikking van de Commissie waarbij zij werd uitgesloten van het tariefcontingent en tegen de TAXUD-nota waarbij dat standpunt werd bevestigd. Overeenkomstig de rechtspraak in het arrest van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf (C-188/92, Jurispr. blz. I­-833), kan niet worden toegestaan dat Bolton voor de nationale rechterlijke instanties vermeende fouten van de Commissie bij de toepassing van het Unierecht aanvoert.

21. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de eerste tot en met de derde vraag niet de geldigheid van handelingen van de Commissie betreffen, maar enkel betrekking hebben op de verplichtingen van de nationale autoriteiten krachtens het Unierecht. Zo kan de door de Italiaanse regering aangevoerde eventuele mogelijkheid voor Bolton om zich tot het Gerecht te wenden, slechts van invloed zijn op de ontvankelijkheid van de vierde vraag, en niet op de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel.

22. Wat meer bepaald de ontvankelijkheid van de vierde vraag betreft, dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheid voor een justitiabele om voor de aangezochte rechter de ongeldigheid aan te voeren van bepalingen die zijn neergelegd in handelingen van de Unie, stellig veronderstelt dat die partij niet gerechtigd is krachtens artikel 263 VWEU rechtstreeks beroep in te stellen tegen die bepalingen, zodat zij, zonder nietigverklaring te mogen vorderen, de gevolgen ervan heeft te dragen (zie arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punt 23, en arrest van 29 juni 2010, E en F, C-550/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 45 en 46).

23. Uit deze rechtspraak volgt echter ook dat dit rechtstreeks beroep zonder twijfel ontvankelijk moet zijn (zie arrest E en F, reeds aangehaald, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtsspraak). In casu kan het Hof op grond van de gegevens uit het verzoek om een prejudiciële beslissing en de door de Italiaanse regering verstrekte gegevens echter niet concluderen dat dit rechtstreeks beroep zonder twijfel ontvankelijk zou zijn geweest.

24. Wat met name de "beschikking" van de Commissie betreft waarbij Bolton, volgens de Italiaanse regering, werd uitgesloten van het tariefcontingent, moet worden vastgesteld dat noch uit het verzoek om een prejudiciële beslissing noch uit de opmerkingen van de partijen blijkt of, wanneer en in hoeverre deze beschikking ter kennis van Bolton is gebracht. Voorts is deze beschikking niet overgelegd aan het Hof, dat dus niet in staat is om na te gaan of zij tot Bolton was gericht en, zo niet, of deze onderneming hier rechtstreeks en individueel door werd geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Derhalve kan het Hof niet beoordelen of een beroep van Bolton tegen deze zelfde beschikking zonder twijfel ontvankelijk zou zijn geweest.

25. Bijgevolg dienen de prejudiciële vragen in hun geheel ontvankelijk te worden geacht.

Ten gronde

Vierde vraag

26. Met zijn vierde vraag, die als eerste moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening en de relevante bepalingen van de administratieve regeling aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de Commissie een beschikking kan geven tot uitsluiting van een marktdeelnemer van een tariefcontingent, op grond dat dit contingent was uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, te weten een zondag, een dag waarop de douanekantoren in de lidstaat waar de betrokken marktdeelnemer is gevestigd, gesloten zijn.

27. Overeenkomstig artikel 308 bis, lid 1, van de uitvoeringsverordening, worden tariefcontingenten, "tenzij anders bepaald", beheerd met inachtneming van de volgorde waarin de aangiften voor het vrije verkeer zijn aanvaard.

28. Artikel 308 bis, lid 4, van de uitvoeringsverordening bepaalt dat de Commissie, "onverminderd lid 8", hoeveelheden toewijst met inachtneming van de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer. In de tweede zin van deze bepaling is gesteld dat de voorrang wordt bepaald door de chronologische volgorde van deze data.

29. Overeenkomstig artikel 308 bis, lid 8, van de uitvoeringsverordening worden de aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, voor de doeleinden van dit artikel geacht op 3 januari te zijn aanvaard. Datzelfde lid 8 preciseert dat, indien een van deze dagen op een zaterdag of op een zondag valt, de aangiften worden geacht op 4 januari te zijn aanvaard.

30. Uit de bewoordingen van deze bepalingen blijkt reeds dat de hoeveelheden in de regel worden toegewezen met inachtneming van de volgorde waarin de aangiften voor het vrije verkeer zijn aanvaard, ongeacht de dag van de week waarop deze aangiften werden aanvaard.

31. Voorts is het zo dat aangezien artikel 308 bis, lid 8, tweede zin, van de uitvoeringsverordening uitdrukkelijk voorziet in een uitzonderingsregeling voor het geval waarin 1, 2 of 3 januari op een zaterdag of een zondag valt, deze regeling noodzakelijkerwijs het bestaan veronderstelt van een algemene regel dat de chronologische volgorde uitsluitend wordt bepaald door de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer, ongeacht de dag van de week waarop deze aangifte werd aanvaard.

32. Deze uitlegging vindt steun in de opzet van artikel 308 bis van de uitvoeringsverordening, aangezien lid 4 van dit artikel preciseert dat slechts van deze algemene regel kan worden afgeweken in de omstandigheden bedoeld in lid 8 van dit artikel, dat wil zeggen met betrekking tot de aangiften voor het vrije verkeer die op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard.

33. De omstandigheid dat volgens punt 15 van de administratieve regeling de door de nationale douaneautoriteiten op zondag aanvaarde aangiften voor het vrije verkeer door de Commissie op maandag worden behandeld, kan niet afdoen aan het resultaat dat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig voortkomt uit de uitlegging van artikel 308 bis van de uitvoeringsverordening. De administratieve regeling kan gezien haar aard immers niet afwijken van de in dit artikel neergelegde regels, en kan derhalve niet worden uitgelegd op een manier die ingaat tegen dit artikel (zie naar analogie arresten van 11 september 2008, Duitsland e.a./Kronofrance, C-75/05 P en C-80/05 P, Jurispr. blz. I-6619, punt 61, en 7 juli 2009, Commissie/Griekenland, C-369/07, Jurispr. blz. I-5703, punt 112).

34. Eveneens irrelevant voor de uitlegging van artikel 308 bis van de uitvoeringsverordening is de door Bolton ingeroepen omstandigheid dat de Commissie ten tijde van de feiten van het hoofdgeding wist dat de douanekantoren in Italië op zondag gesloten waren en dat de kans bestond dat het betrokken tariefcontingent uitgeput zou zijn in de eerste dagen na de opening ervan.

35. Volgens Bolton had de Commissie de opening van dit contingent moeten uitstellen tot een maandag, of de in Italië op maandag aanvaarde aanvragen tot opneming uit het contingent moeten behandelen samen met in andere lidstaten op zondag aanvaarde aanvragen, om aldus te waarborgen dat alle marktdeelnemers van de Unie op niet-discriminerende wijze toegang tot het betrokken contingent zouden krijgen.

36. Opgemerkt dient evenwel te worden dat de sluiting op zondag van de douanekantoren in Italië niet aan de Commissie kan worden toegerekend, en dat zij niet op die uitsluitende grond gehouden is een oplossing te vinden voor de verschillende behandeling van Italiaanse marktdeelnemers ten gevolge van het feit dat de douanekantoren in Italië op andere dagen geopend zijn dan in andere lidstaten.

37. Gelet op het voorgaande, moet op de vierde vraag worden geantwoord dat de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de Commissie een beschikking kan geven tot uitsluiting van een marktdeelnemer van een tariefcontingent op grond dat dit contingent was uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, te weten een zondag, een dag waarop de douanekantoren in de lidstaat waar de betrokken marktdeelnemer is gevestigd, gesloten zijn.

Derde vraag

38. Met zijn derde vraag, die als tweede moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening en de relevante bepalingen van de administratieve regeling aldus moeten worden uitgelegd dat zij een lidstaat verplichten om de Commissie om opschorting van een tariefcontingent te verzoeken, teneinde te waarborgen dat de importeurs eerlijk en gelijk worden behandeld wanneer dit tariefcontingent op een zondag wordt geopend, te weten een dag waarop de douanekantoren in de betrokken lidstaat gesloten zijn, en de kans bestaat dat dit contingent is uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, aangezien de douanekantoren in andere lidstaten op zondag open zijn.

39. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de eventuele verplichting van een lidstaat om te verzoeken om opschorting van een tariefcontingent, veronderstelt dat de Commissie daadwerkelijk in staat is om de opening van het tariefcontingent op te schorten wanneer de douanekantoren in een lidstaat op zondag gesloten zijn.

40. De artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening voorzien echter niet in de opschorting van de opening van een tariefcontingent in dergelijke omstandigheden.

41. Voorts kan een dergelijke opschorting van een tariefcontingent, zoals de Commissie heeft opgemerkt, niet worden toegestaan, aangezien zij noodzakelijkerwijs zou impliceren dat de opening van een dergelijk contingent in heel de Unie afhankelijk wordt gemaakt van de bijzondere omstandigheden in een enkele lidstaat.

42. Wat ten slotte de voorschriften van de administratieve regeling betreft, zij eraan herinnerd dat zij, zoals in punt 33 van dit arrest is opgemerkt, niet mogen afwijken van de bepalingen van de uitvoeringsverordening.

43. Gelet op het voorgaande, moet op de derde vraag worden geantwoord dat de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd dat zij een lidstaat niet verplichten om de Commissie om opschorting van een tariefcontingent te verzoeken, teneinde te waarborgen dat de importeurs eerlijk en gelijk worden behandeld wanneer dit tariefcontingent op een zondag wordt geopend, te weten een dag waarop de douanekantoren in de betrokken lidstaat gesloten zijn, en de kans bestaat dat dit contingent is uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, aangezien de douanekantoren in andere lidstaten op zondag open zijn.

Eerste vraag

44. Met zijn eerste vraag, die als derde moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de douaneautoriteit van een lidstaat zich zelf kan uitspreken over het in artikel 239, lid 2, van het douanewetboek bedoelde verzoek om terugbetaling, wanneer deze autoriteit van mening is dat de Commissie geen enkele onregelmatigheid kan worden verweten en dat het betrokken verzoek onder geen van de andere in artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening bedoelde gevallen valt.

45. Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat ingevolge artikel 899, lid 2, van de uitvoeringsverordening, de nationale douaneautoriteiten bevoegd zijn om te bepalen of de terugbetaling van de rechten al dan niet moet worden toegestaan in alle andere gevallen, dat wil zeggen buiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen, die in casu niet relevant zijn, "met uitzondering van die waarin het dossier overeenkomstig artikel 905 naar de Commissie moet worden verwezen".

46. Aangezien de bevoegde Italiaanse douaneautoriteit van mening was dat de bijzondere situatie waarin Bolton zich bevond, niet het gevolg was van een verzuim van de Commissie, en dat het betrokken verzoek om terugbetaling niet onder de andere in artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening bedoelde gevallen viel, vloeit hier echter noodzakelijkerwijs uit voort dat de Italiaanse douaneautoriteit, waarbij Bolton een verzoek had ingediend krachtens artikel 239, lid 2, van het douanewetboek, bevoegd was om te bepalen of de terugbetaling al dan niet moest worden toegestaan.

47. Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat in andere dan de in artikel 899, lid 1, van de uitvoeringsverordening bedoelde gevallen, de douaneautoriteit van een lidstaat bevoegd is om zich zelf uit te spreken over het in artikel 239, lid 2, van het douanewetboek bedoelde verzoek om terugbetaling, wanneer deze autoriteit van mening is dat de Commissie geen enkele onregelmatigheid kan worden verweten en dat het betrokken verzoek onder geen van de andere in artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening bedoelde gevallen valt.

Tweede vraag

48. Met zijn tweede vraag, die als laatste dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 239 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het ziet op het geval waarin een importeur uit de Unie van een op een zondag geopend tariefcontingent wordt uitgesloten wegens het feit dat de douanekantoren van de lidstaat waar deze importeur is gevestigd, op zondag gesloten zijn.

49. Voor de beantwoording van deze vraag moet vooraf moet worden bepaald of artikel 239 van het douanewetboek in beginsel van toepassing kan zijn in omstandigheden als in het hoofdgeding.

50. Volgens de Italiaanse regering is de toepassing van artikel 239 van het douanewetboek immers uitgesloten, aangezien zij tot gevolg zou hebben dat het tariefcontingent wordt verhoogd tot boven de uit de artikelen 2 en 6 van verordening nr. 975/2003 voortvloeiende kwantitatieve beperking, te weten 25 750 ton.

51. Stellig impliceert de terugbetaling van de rechten bij invoer in het hoofdgeding overeenkomstig artikel 239 van het douanewetboek dat de invoer door importeurs zoals Bolton, ondanks de uitputting van het betrokken tariefcontingent, door de terugbetaling van het verschil tussen de normale invoerrechten en de invoerrechten die uit de toepassing van het voor dit tariefcontingent geldende preferentieel tarief voortvloeien, daadwerkelijk aan dit preferentieel tarief wordt onderworpen.

52. Dit gevolg kan echter niet de toepassing uitsluiten van artikel 239 van het douanewetboek in omstandigheden als in het hoofdgeding, zoals blijkt uit onderzoek van de formulering, de systematiek en de doelstelling van deze bepaling.

53. Om te beginnen wijst niets in de tekst van artikel 239 van het douanewetboek erop dat de toepassing van dit artikel uitgesloten is in omstandigheden als die van het hoofdgeding.

54. Voorts zij eraan herinnerd dat artikel 239 van het douanewetboek een algemene billijkheidsclausule vormt (arresten van 3 april 2008, Militzer & Münch, C-230/06, Jurispr. blz. I-1895, punt 50, en 25 juli 2008, C.A.S./Commissie, C-204/07 P, Jurispr. blz. I-6135, punt 85).

55. Aangezien importeurs die in een lidstaat zijn gevestigd waar de douanekantoren gesloten zijn op de dag waarop een tariefcontingent wordt geopend, de aangiften voor het vrije verkeer niet kunnen doen aanvaarden op dezelfde dag als in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers, is het echter billijk om deze ongunstige situatie te verhelpen door toepassing van artikel 239 van het douanewetboek.

56. Indien ten slotte zou worden geoordeeld dat deze bepaling niet kan worden toege past in omstandigheden als die van het hoofdgeding, zou de douaneregeling van de Unie niet de mogelijkheid bieden om rekening te houden met de nadelige situatie waarin marktdeelnemers in een lidstaat verkeren vergeleken met hun concurrenten in andere lidstaten, hetgeen in strijd zou zijn met de doelstelling van deze bepaling.

57. Derhalve kunnen de in de punten 50 en 51 van het onderhavige arrest omschreven economische gevolgen, die onvermijdelijk voortvloeien uit de toepassing van artikel 239 van het douanewetboek, in beginsel niet afdoen aan de toepasselijkheid van deze bepaling in omstandigheden als die van het hoofdgeding.

58. Met betrekking tot de vraag of in het hoofdgeding is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor de toepassing van artikel 239 van het douanewetboek, dient eraan te worden herinnerd dat het in het kader van het in artikel 267 VWEU neergelegde stelsel van rechterlijke samenwerking aan de verwijzende rechterlijke instantie staat om het bij haar aanhangige geding af te doen, terwijl het Hof haar daartoe op basis van het recht van de Unie alle noodzakelijke aanwijzingen dient te verstrekken (zie in die zin arrest van 4 februari 2010, Genc, C-14/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31).

59. Daartoe moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 239, lid 1, van het douanewetboek juncto artikel 899, lid 2, eerste alinea, van de uitvoeringsverordening, de rechten bij invoer kunnen worden terugbetaald wanneer het gaat om bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden.

60. Volgens vaste rechtspraak veronderstelt een dergelijke bijzondere situatie dat de belastingschuldige in een uitzonderlijke situatie verkeert vergeleken met de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten (zie in die zin arrest C.A.S./Commissie, reeds aangehaald, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat Bolton stellig in dezelfde situatie verkeert als de andere in Italië gevestigde tonijnimporteurs. Deze omstandigheid sluit echter niet uit dat Bolton en de andere in Italië gevestigde tonijnimporteurs in een uitzonderlijke situatie verkeren vergeleken met in de andere lidstaten gevestigde tonijnimporteurs, aangezien het bestaan van een gemeenschappelijk douanegebied noodzakelijkerwijs impliceert dat rekening wordt gehouden met de betrokken importeurs in de hele Unie.

62. Wat de voorwaarde van ontbreken van frauduleuze handeling en klaarblijkelijke nalatigheid betreft, moet worden opgemerkt dat er in het hoofdgeding geen aanwijzingen zijn van frauduleuze handelingen of nalatigheid van de zijde van Bolton.

63. Indien ten slotte de verwijzende rechter op grond van deze overwegingen concludeert dat gevolg dient te worden gegeven aan het verzoek om terugbetaling van Bolton, dient nog te worden gepreciseerd dat het terug te betalen bedrag niet kan overeenkomen met het verschil tussen de normale douanerechten en het voor het tariefcontingent geldende gunstige tarief, maar slechts een deel van dit verschil kan belopen, aangezien, zoals blijkt uit de opmerkingen van de Commissie, de aanvragen tot opneming uit het betrokken tariefcontingent slechts voor 73,89302 % in aanmerking zijn genomen.

64. Gelet op het voorgaande, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 239 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het kan zien op de uitsluiting van een importeur uit de Unie van een op zondag geopend tariefcontingent wegens het feit dat de douanekantoren in de lidstaat waar deze importeur is gevestigd, op zondag gesloten zijn.

Kosten

65. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) De artikelen 308 bis tot en met 308 quater van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de Europese Commissie een beschikking kan geven tot uitsluiting van een marktdeelnemer van een tariefcontingent op grond dat dit contingent was uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, te weten een zondag, een dag waarop de douanekantoren in de lidstaat waar de betrokken marktdeelnemer is gevestigd, gesloten zijn.

2) De artikelen 308 bis tot en met 308 quater van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 214/2007, moeten aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat niet verplichten om de Europese Commissie om opschorting van een tariefcontingent te verzoeken, teneinde te waarborgen dat de importeurs eerlijk en gelijk worden behandeld wanneer dit tariefcontingent op een zondag wordt geopend, te weten een dag waarop de douanekantoren in de betrokken lidstaat gesloten zijn, en de kans bestaat dat dit contingent is uitgeput op de dag zelf waarop het werd geopend, aangezien de douanekantoren in andere lidstaten op zondag open zijn.

3) In andere dan de in artikel 899, lid 1, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 214/2007, bedoelde gevallen, is de douaneautoriteit van een lidstaat bevoegd om zich zelf uit te spreken over het in artikel 239, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, bedoelde verzoek om terugbetaling, wanneer deze autoriteit van mening is dat de Europese Commissie geen enkele onregelmatigheid kan worden verweten en dat het betrokken verzoek onder geen van de andere in artikel 905, lid 1, van de genoemde verordening nr. 2454/93 bedoelde gevallen valt.

4) Artikel 239 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, moet aldus worden uitgelegd dat het kan zien op de uitsluiting van een importeur uit de Europese Unie van een op zondag geopend tariefcontingent wegens het feit dat de douanekantoren in de lidstaat waar deze importeur is gevestigd, op zondag gesloten zijn.