Home

Zaak C-67/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2009 door Nuova Agricast Srl en Cofra Srl tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in de zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast Srl en Cofra Srl/Commissie

Zaak C-67/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2009 door Nuova Agricast Srl en Cofra Srl tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in de zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast Srl en Cofra Srl/Commissie

18.4.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 90/17


Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2009 door Nuova Agricast Srl en Cofra Srl tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 2 december 2008 in de zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast Srl en Cofra Srl/Commissie

(Zaak C-67/09 P)

2009/C 90/28

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirantes: Nuova Agricast Srl, Cofra Srl (vertegenwoordiger: M. A. Calabrese, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Primaire vordering

het bestreden arrest vernietigen, mede op het onderdeel waarin wordt verklaard dat geen vergissingen zijn gemaakt in de brief van 29 mei 2000, en derhalve ook de reconventionele vordering van de Commissie ongegrond verklaren;

bij de beslechting van de vragen waarop de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 2 maart 2006 betrekking hebben, vaststellen en verklaren dat de Commissie, door haar in de beroepen in eerste aanleg vermelde gedragingen, het gemeenschapsrecht kennelijk ernstig heeft geschonden en rekwirantes daardoor financiële schade heeft berokkend;

de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen ter beslechting van de vragen waarop de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 2 maart 2006 geen betrekking hebben;

en, met betrekking tot de kosten:

i)

de Commissie verwijzen in de kosten van de beide instanties,

ii)

of de beslissing omtrent de kosten aanhouden;

of, indien niet ten gronde over de zaak kan worden beslist:

Subsidiaire vordering

het bestreden arrest vernietigen, ook op het onderdeel waarin wordt verklaard dat geen vergissingen zijn gemaakt in de brief van 29 mei 2000, en derhalve ook de reconventionele vordering van de Commissie ongegrond verklaren;

de zaak naar het Gerecht verwijzen;

en de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

EERSTE ONRECHTMATIGHEID: Het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht, doordat het heeft geoordeeld dat de Commissie een regeling kon goedkeuren die in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, met het vertrouwensbeginsel en met het beginsel van non-discriminatie tussen ondernemingen die deelnemen aan dezelfde steunregeling. Derhalve is inbreuk gemaakt op artikel 87 EG en op de gemeenschapsrechtspraak volgens welke de procedure van artikel 88 EG nooit een instrument kan zijn om bepalingen en beginselen van het gemeenschapsrecht te omzeilen of te schenden en volgens welke de Commissie geen regelingen kan goedkeuren die andere bepalingen of beginselen van het gemeenschapsrecht schenden.

Rekwirantes betogen dat het Gerecht bij de uitlegging die het in punt 81 van het bestreden arrest aan de beschikking van 1997 heeft gegeven, de gehele bij die beschikking goedgekeurde steunregeling heeft uitgelegd op een wijze die onverenigbaar is met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, aangezien de aldus uitgelegde regeling de ondernemingen die voor het eerst in de tweede aanbestedingsprocedure van 1999 een aanvraag hebben ingediend, weliswaar specifieke waarborgen gaf dat ook zij, indien noodzakelijk, dergelijke aanvragen konden herformuleren in een volgende aanbestedingsprocedure, dergelijke herformuleringen logisch gezien onmogelijk maakte omdat een dergelijke aanbestedingsprocedure nooit had kunnen plaatsvinden na 31 december 1999, ook niet indien deze tot herformuleringen was beperkt. Rekwirantes concluderen dus dat de aldus uitgelegde regeling naast het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel ook het non-discriminatiebeginsel schendt, aangezien alleen de ondernemingen die voor het eerst hebben deelgenomen aan de tweede aanbestedingsprocedure van 1999, niet is toegestaan wat daarentegen is toegestaan aan alle ondernemingen die aan de voorafgaande aanbestedingsprocedures hebben deelgenomen.

TWEEDE ONRECHTMATIGHEID: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht, aangezien het niet heeft nagegaan of zijn uitlegging van de goedkeuringsbeschikking van 1997 kon worden vervangen door een andere uitlegging die in overeenstemming was met voormelde rechtsbeginselen. Het heeft derhalve inbreuk gemaakt op de rechtspraak volgens welke de rechter een dergelijke beoordeling moet verrichten.

Rekwirantes betogen dat het Gerecht, door de aldus bij de beschikking van 1997 uitgelegde regeling op algemene en abstracte wijze uit te leggen, niet heeft nagegaan of zijn uitlegging van de goedkeuringsbeschikking van 1997 kon worden vervangen door een andere uitlegging die in overeenstemming was met voormelde rechtsbeginselen, en dus blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht omdat het inbreuk heeft gemaakt op de rechtspraak volgens welke, wanneer een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht voor meer dan één uitlegging vatbaar is, de uitlegging die de bepaling in overeenstemming brengt met het EG-Verdrag de voorkeur verdient boven de uitlegging waarbij zij in strijd is met het Verdrag.

DERDE ONRECHTMATIGHEID: Rekwirantes betogen dat het Gerecht in het bestreden arrest, in de onderdelen (punten 50 en 51) waarin het heeft verklaard dat geen vergissingen waren gemaakt in de brief van 29 mei 2000, deze brief onjuist heeft uitgelegd en de feiten onjuist heeft opgevat, zodat dit arrest moet worden vernietigd. Zij verzoeken ook dat de reconventionele vordering van de Commissie, waarbij deze wenst te verkrijgen dat in de tekst van de beroepen wordt geschrapt de bewering van rekwirantes dat de Commissie een ideologische vergissing heeft gemaakt door de brief van 29 mei 2000 aldus op te stellen dat deze liet verstaan dat het de Italiaanse autoriteiten waren die op de bijeenkomst van 16 mei 2000 zelfs geen melding hadden gemaakt van het bestaan van de tot de categorie van de derde aanbestedingsprocedure behorende ondernemingen, ongegrond wordt verklaard.