Zaak C-90/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2009 door General Química, S.A., Repsol Química, S.A., Repsol YPF, S.A. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 18 december 2008 in zaak T-85/06, General Química e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
Zaak C-90/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2009 door General Química, S.A., Repsol Química, S.A., Repsol YPF, S.A. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 18 december 2008 in zaak T-85/06, General Química e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
18.4.2009 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 90/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2009 door General Química, S.A., Repsol Química, S.A., Repsol YPF, S.A. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 18 december 2008 in zaak T-85/06, General Química e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-90/09 P)
2009/C 90/32
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirantes: General Química, S.A., Repsol Química, S.A., Repsol YPF, S.A. (vertegenwoordigers: J. M. Jiménez-Laiglesia Oñate en J. Jiménez-Laiglesia Oñate, abogados)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— | vernietiging van het arrest van 18 december 2008 in zaak T-85/06, voor zover daarbij het middel tot nietigverklaring is afgewezen dat was gebaseerd op kennelijk onjuiste beoordeling en gebrek aan motivering met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van rekwirantes; |
— | nietigverklaring van de artikelen 1, sub g en h, en 2, sub d, van de beschikking, voor zover daarbij Repsol Química en Repsol YPF hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG-Verdrag samen met General Química, en, subsidiair, voor zover de beschikking tegen Repsol YPF is gericht, in beide gevallen passende verlaging van de opgelegde sanctie. |
Middelen en voornaamste argumenten
Deze hogere voorziening betreft de afwijzing van het middel tot nietigverklaring van de beschikking op grond dat Repsol Química en Repsol YPF daarbij aansprakelijk werden gesteld voor het aan General Química SA verweten gedrag. In het bestreden arrest past het Gerecht ten onrechte een criterium voor toerekening van de aansprakelijkheid toe dat losstaat van de feiten of omstandigheden van de zaak en van de door General Química begane inbreuk. Het Gerecht rekent ten onrechte de moedermaatschappij de aansprakelijkheid van een dochteronderneming toe met de overweging dat er sprake is van een economische entiteit, louter omdat de moeder over de mogelijkheid of bevoegdheid beschikt om beslissende invloed op haar dochter uit te oefenen. Het Gerecht zet evenmin uiteen waarom de door hem gekozen bewijselementen het bestaan van beslissende invloed aantonen; tegelijkertijd laat het de bewijzen uit het dossier buiten beschouwing of verdraait het die. Bovendien past het Gerecht het vermoeden dat in de rechtspraak is opgesteld met betrekking tot gevallen waarin de moeder het gehele maatschappelijke kapitaal in handen heeft, onjuist toe en keert het de bewijslast om, zonder dat het overigens preciseert welk soort bewijs moet worden aangevoerd om het vermoeden te weerleggen. Het arrest verschaft de Commissie een onbeperkte bevoegdheid voor de beoordeling en de waardering van het bewijs dat is aangevoerd om dit vermoeden te weerleggen. Bijgevolg is het vermoeden de facto onweerlegbaar. Evenzo, en afgezien ervan dat de aansprakelijkheid van Repsol YPF noch precies is afgebakend noch vaststaat, begaat het Gerecht een fout door het vermoeden op grond van de loutere mogelijkheid om beslissende invloed uit te oefenen, automatisch uit te breiden tot de moedermaatschappij die aan het hoofd van de groep staat. De aansprakelijkheid, die bovendien niet kan worden weerlegd, wordt gelegd bij de groep van ondernemingen en niet bij de onderneming als economische entiteit.