Zaak C-505/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2009 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Zevende kamer) van 23 september 2009 in zaak T-263/07, Estland/Commissie
Zaak C-505/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2009 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Zevende kamer) van 23 september 2009 in zaak T-263/07, Estland/Commissie
Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2009 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Zevende kamer) van 23 september 2009 in zaak T-263/07, Estland/Commissie
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Kruzíková, E. White en E. Randvere)
Andere partijen in de procedure: Republiek Estland, Republiek Litouwen, Slowaakse Republiek en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
- vernietiging van het bestreden arrest;
- verwijzing van de Republiek Estland in de kosten.
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie is van mening dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Gerecht") om de volgende redenen moet worden vernietigd:
1) Door het beroep ontvankelijk te verklaren met betrekking tot artikel 1, leden 3 en 4, artikel 2, leden 3 en 4, en artikel 3, leden 2 en 3, van de beschikking van de Commissie van 4 mei 2007 (inzake het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Estland heeft aangemeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad) heeft het Gerecht artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden. Het Gerecht heeft het beroep ten onrechte met betrekking tot de gehele beschikking ontvankelijk verklaard, ook al had verzoekster enkel voor artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, gronden voor nietigverklaring aangevoerd.
2) Het Gerecht heeft met betrekking tot artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn onjuist geoordeeld, aangezien het bij de vaststelling van de omvang van de controlebevoegdheid van de Commissie en haar bevoegdheid op grond van artikel 9, lid 3, van de richtlijn het gelijkheidsbeginsel en het doel van de richtlijn onjuist heeft uitgelegd. De toewijzingsplannen zijn geen klassieke maatregelen ter uitvoering van een richtlijn, die a posteriori worden beoordeeld. Wanneer wordt aanvaard dat elke lidstaat zich op zijn eigen gegevens, die niet worden gecontroleerd, baseert, ontstaat het gevaar dat de lidstaten ongelijk worden behandeld. Het doel van de richtlijn kan echter enkel worden bereikt wanneer de vraag naar emissierechten groter is dan het aanbod. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bovengrens van de totale hoeveelheid toewijsbare emissierechten en de totale hoeveelheid toewijsbare emissierechten.
3) Het Gerecht heeft de draagwijdte van het beginsel van behoorlijk bestuur onjuist uitgelegd. De opstelling van toewijzingsplannen was een taak van de lidstaten, en de Commissie was niet bevoegd om leemten daarin op te vullen, maar om de verenigbaarheid van de toewijzingsplannen met de richtlijn te beoordelen.
4) Het Gerecht heeft de bepalingen van de beschikking van de Commissie onjuist beoordeeld, voor zover het heeft aangenomen dat artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 1, niet van de overige bepalingen van de beschikking van de Commissie konden worden gescheiden en de beschikking in haar geheel heeft nietig verklaard. In werkelijkheid is er geen sprake van een dergelijke onscheidbaarheid, aangezien uit de opzet en de motivering van de beschikking van de Commissie blijkt dat elk lid van artikel 2 onscheidbaar met de overeenkomstige leden van artikel 1 is verbonden, maar niet met de overige leden van artikel 2. Hetzelfde geldt voor de leden van artikel 1.
[1] Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).
--------------------------------------------------