a) Noodzaak van een teleologische uitlegging van de artikelen 1 tot en met 3 van verordening nr. 469/2009
75. Het doel van het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen bestaat in wezen in de verlenging van de duur van de octrooibescherming voor werkzame stoffen die in geneesmiddelen worden gebruikt.
76. De normale duur van de octrooibescherming is 20 jaar, te rekenen vanaf de dag waarop een aanvraag voor de uitvinding wordt ingediend. Wanneer de vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen overeenkomstig richtlijn 2001/83 respectievelijk richtlijn 2001/82 na de octrooiaanvraag wordt afgegeven, kunnen de producenten van geneesmiddelen(17) in de periode tussen de octrooiaanvraag en de vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel economisch geen profijt trekken van hun positie waarin zij een uitsluitend recht met betrekking tot de geoctrooieerde werkzame stoffen van dat geneesmiddel genieten. Aangezien daardoor de effectieve octrooibescherming voor de werkzame stoffen volgens de Uniewetgever wordt teruggebracht tot een periode die ontoereikend is om de in het onderzoek gedane investeringen af te schrijven en de middelen te genereren die nodig zijn voor de voortzetting van onderzoek van hoge kwaliteit(18), maakt verordening nr. 469/2009 het mogelijk om door het aanvragen van een aanvullend beschermingscertificaat, het uitsluitende recht met betrekking tot de geoctrooieerde werkzame stoffen van een geneesmiddel te verlengen tot een periode van ten hoogste 15 jaar in totaal, vanaf de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel in de Unie.(19)
77. Deze regeling heeft tot doel de verschillende belangen die in de farmaceutische sector spelen met elkaar in evenwicht te brengen. Tot die belangen behoren enerzijds de belangen van de ondernemingen en de instellingen die soms zeer duur farmaceutisch onderzoek verrichten en dus een verlenging van de beschermingsduur van hun uitvindingen bepleiten om de investeringskosten te kunnen recupereren. Anderzijds zijn er de belangen van de producenten van generieke geneesmiddelen, die als gevolg van de verlenging van de beschermingsduur van de onder octrooibescherming staande werkzame stoffen geen generieke middelen kunnen produceren en verkopen. In dit verband is tevens relevant, dat de verkoop van generieke geneesmiddelen doorgaans resulteert in een daling van de prijs van de betrokken geneesmiddelen. Tegen deze achtergrond liggen de belangen van de patiënten tussen die van de ondernemingen die onderzoek verrichten en die van de producenten van generieke geneesmiddelen. De patiënten hebben immers enerzijds belang bij de ontwikkeling van nieuwe werkzame stoffen voor geneesmiddelen, maar zij hebben er anderzijds ook belang bij dat deze geneesmiddelen vervolgens zo goedkoop mogelijk worden verkocht. Hetzelfde geldt voor de openbare gezondheidszorgsystemen in het algemeen, die er bovendien bijzonder belang bij hebben, te voorkomen dat oude werkzame stoffen in licht gewijzigde vorm maar zonder wezenlijke verbeteringen onder certificaatbescherming in de handel worden gebracht, en daardoor de uitgaven voor de gezondheidszorg kunstmatig doen stijgen.
78. Tegen de achtergrond van dit complex van belangen werd in verordening nr. 469/2009 een evenwichtige oplossing nagestreefd, waarbij met de belangen van alle betrokkenen naar behoren rekening wordt gehouden. Gelet op de complexiteit van deze belangenafweging(20) dient in het kader van een teleologische uitlegging van de onderscheiden bepalingen van de verordening zeer omzichtig worden te werk gegaan.
79. Niettemin staat mijns inziens vast, dat het resultaat van de grammaticale uitlegging van de artikelen 1 tot en met 3 van verordening nr. 469/2009, volgens welke geen aanvullende beschermingscertificaten kunnen worden afgegeven voor geneesmiddelen met meerdere werkzame stoffen waarvan er slechts een gedeelte geoctrooieerd is, onverenigbaar is met de doelstellingen van verordening nr. 469/2009.
80. Zouden voor geneesmiddelen met meerdere werkzame stoffen, waarvan er slechts een gedeelte geoctrooieerd is, geen aanvullende beschermingscertificaten kunnen worden afgegeven, dan zou dit namelijk tot gevolg hebben dat op alle gebieden waarin de geneesmiddelenproducenten om juridische of feitelijke redenen verplicht zijn, geoctrooieerde werkzame stoffen in combinatie met andere werkzame stoffen in een geneesmiddel in de handel te brengen, een verlenging van de beschermingsduur van de geoctrooieerde werkzame stoffen volgens de voorwaarden van verordening nr. 469/2009 onmogelijk zou zijn.
81. De onverenigbaarheid van een dergelijk resultaat met de doelstellingen van verordening nr. 469/2009 kan duidelijk worden aangetoond aan de hand van het in casu relevante voorbeeld van de ontwikkeling van werkzame stoffen voor vaccins.
82. Het belang van vaccins voor de volksgezondheid kan moeilijk worden overschat. Dit komt onder meer tot uiting in de opmerkingen van het directoraat-generaal Gezondheid en Consumenten van de Europese Commissie betreffende de vaccinatiestrategie van de Commissie, dat benadrukt dat vaccinaties de mensen immuniteitsbescherming tegen ziekten bieden en zonder twijfel een van de goedkoopste beschikbare maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid vormen.(21) Voorts benadrukt het, dat de Commissie de invoering van vaccins tegen baarmoederhalskanker steunt, waarbij de in de zaak Georgetown University e.a. aan de orde zijnde vaccins Gardasil en Cervarix uitdrukkelijk worden vermeld.(22)
83. In hun schriftelijke opmerkingen hebben Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago(23) en Medeva(24) allen benadrukt, dat de patiënten en de nationale autoriteiten op het gebied van de gezondheidszorg een bijzonder belang hebben bij de ontwikkeling van combinatievaccins. Het gebruik van combinatievaccins maakt het in het bijzonder mogelijk baby’s en kleine kinderen met slechts een gering aantal vaccinaties snel en volledig te immuniseren tegen een groot aantal ziekten. Dat leidt er dan weer toe dat vaccinatieschema’s beter worden gevolgd, de onaangenaamheden voor de patiënten tot een minimum worden beperkt en vertragingen bij het verkrijgen van een volledige immunisatie worden vermeden. Als gevolg hiervan worden vaccins in veel gevallen enkel als combinatievaccins in de handel gebracht.
84. Ter onderbouwing van hun opmerkingen verwijzen die partijen enerzijds naar het WHO Fact Sheet No 288 (2005) — Immunization against diseases of public importance(25), waarin er onder het opschrift vaccintypes op wordt gewezen dat vaccins vaak als een samenstelling van antigenen worden verstrekt. In dat verband benadrukt Medeva bovendien dat zij geen enkel vaccin heeft geproduceerd dat uitsluitend FHA of pertactine bevat.(26)
85. Dit betoog van de in de hoofdgedingen vertegenwoordigde ondernemingen uit de sector van het farmaceutische onderzoek vindt steun in meerdere publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie. In haar rapport Six common misconceptions about immunization [zes vaak voorkomende misvattingen over immunisatie] wijst de Wereldgezondheidsorganisatie er bijvoorbeeld op, dat onderzoek wordt verricht naar mogelijkheden om meer antigenen in één enkel vaccin te bundelen. Het voordeel van veelomvattende combinatievaccins bestaat daarin, dat zuigelingen zo vroeg mogelijk een ruime immunisatie verkrijgen. De verlaging van het aantal vaccinaties bespaart de ouders bovendien tijd en geld en maakt de vaccinaties minder traumatisch voor de kinderen.(27)
86. Dienaangaande heeft ook de verwijzende rechter in de zaak Medeva erop gewezen, dat de vaccinproducenten door het inkoopbeleid van de staten ertoe worden gedwongen om waar mogelijk breed werkende combinatievaccins te produceren. Volgens de verwijzende rechter wordt de markt dus gestuurd door de staat, die erop aandringt dat vaccins zo veel mogelijk worden gecombineerd. In die omstandigheden bestaat er mogelijkerwijs geen markt voor geoctrooieerde vaccins die afzonderlijk worden aangeboden.(28)
87. Uit deze opmerkingen blijkt dat geneesmiddelenproducenten een gewettigd belang kunnen hebben bij het in de handel brengen van combinatievaccins. Mijns inziens zou het bijgevolg indruisen tegen de doelstellingen van verordening nr. 469/2009, wanneer het in deze verordening vastgelegde belangencompromis, op grond waarvan de geneesmiddelenproducenten hun uitsluitend recht met betrekking tot de geoctrooieerde werkzame stoffen moeten kunnen verlengen tot een periode van in totaal ten hoogste 15 jaar vanaf de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel in de Unie, zou mislukken door de omstandigheid dat de geoctrooieerde werkzame stoffen in combinatie met andere werkzame stoffen in een geneesmiddel in de handel worden gebracht.
88. Bijgevolg dient de grammaticale uitlegging van de artikelen 1 tot en met 3 van verordening nr. 469/2009 te worden vervolledigd met een teleologische uitlegging die moet waarborgen dat de daarin vervatte regeling voor aanvullende beschermingscertificaten ook volledige uitwerking kan krijgen voor geneesmiddelen waarvan de samenstelling van werkzame stoffen slechts gedeeltelijk is geoctrooieerd.(29)
c) Product in de zin van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009
91. Hoewel de verruiming van het begrip „product” in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009 tot „een” werkzame stof of „een” samenstelling van werkzame stoffen, in beginsel tot gevolg heeft dat geneesmiddelen waarvan de samenstelling van werkzame stoffen slechts gedeeltelijk geoctrooieerd is, binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, dient te worden verzekerd dat deze teleologische uitlegging niet verder gaat dan het daarmee nagestreefde doel van verwezenlijking van het door de Uniewetgever beoogde belangencompromis.
92. In dat verband bestaat in het bijzonder het gevaar, dat een uitlegging van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009 volgens welke zowel „de” samenstelling van werkzame stoffen als een deel van de samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel als „product” kunnen worden aangemerkt, zou kunnen worden aangegrepen om het door de wetgever vastgestelde systeem van de begrenzing van de duur van het aanvullende beschermingscertificaat uit te hollen.
93. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 geldt het aanvullende beschermingscertificaat vanaf het verstrijken van de wettelijke duur van het basisoctrooi, voor een duur die gelijk is aan de periode die is verstreken tussen de datum van de aanvraag voor het basisoctrooi en de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Unie, verminderd met een periode van vijf jaar. Overeenkomstig artikel 13, lid 2, kan de duur van het certificaat evenwel ten hoogste vijf jaar bedragen, gerekend vanaf de datum waarop het is ingegaan.
94. Die regeling geeft uitdrukking aan het besluit van de instelling die de verordening heeft vastgesteld, om de octrooihouder een verlenging van zijn uitsluitend recht te verlenen met de periode waarmee de duur van de vergunningsprocedure voor het geneesmiddel vijf jaar overstijgt, waarbij evenwel een maximum van vijf jaar geldt. Het uitgangspunt voor de berekening van de duur van het certificaat is daarbij steeds de eerste vergunning voor het in de handel brengen „in de Unie”(30), zodat de aanvullende beschermingscertificaten voor dezelfde producten in beginsel in alle lidstaten dezelfde duur hebben.
95. Hieruit volgt dat wanneer een geneesmiddelenproducent er in slaagt, een geneesmiddel met een geoctrooieerde werkzame stof binnen een termijn van vijf jaar vanaf de octrooiaanvraag in de handel te brengen, er geen beschermingscertificaat kan worden afgegeven; hij geniet evenwel — uitgaande van een normale octrooiduur van 20 jaar — gedurende minstens 15 jaar octrooibescherming. Wanneer een geneesmiddelenproducent daarentegen na de octrooiaanvraag tien jaar of langer nodig heeft om de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Unie te verkrijgen, kan hij aanspraak maken op de maximumduur van de certificaatbescherming, te weten vijf jaar.
96. Wanneer nu zowel de samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel als een daarin opgenomen geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen zouden kunnen worden aangemerkt als product in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009, bestaat het gevaar, dat een geneesmiddelenproducent op basis van een geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen meerdere geneesmiddelen met verschillende samenstellingen van werkzame stoffen ontwikkelt en een deel daarvan met vertraging in de handel brengt, teneinde zo veel mogelijk profijt te trekken van de door het certificaat geboden bescherming.
97. Een — vanuit het oogpunt van de geneesmiddelenproducenten — geoptimaliseerde duur van de octrooi- en certificaatbescherming zou bijvoorbeeld kunnen worden bereikt door een eerste geneesmiddel met een geoctrooieerde werkzame stof zo snel mogelijk in de handel te brengen, teneinde economisch profijt te trekken van de lopende octrooibescherming. Voor zover de procedure voor de verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen langer dan vijf jaar heeft geduurd, kan de geneesmiddelenproducent tevens een aanvullend beschermingscertificaat aanvragen en daarbij de volledige samenstelling van werkzame stoffen van het geneesmiddel als product opgeven. De ingevolge artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009 vereiste octrooirechtelijke bescherming voor dat product zou hij dan onder verwijzing naar de beschermende werking van het basisoctrooi voor de in de samenstelling van werkzame stoffen opgenomen geoctrooieerde werkzame stof kunnen proberen te staven.(31) Vervolgens zou de geneesmiddelenproducent geneesmiddelen met licht afwijkende samenstellingen van werkzame stoffen, die ook de geoctrooieerde werkzame stof bevatten, in de handel kunnen brengen, en daarvoor, volgens dezelfde logica, nieuwe aanvullende beschermingscertificaten aanvragen, die dan een duur van maximaal vijf jaar zouden kunnen hebben.
98. Ter voorkoming van een dergelijke uitholling van de in verordening nr. 469/2009 neergelegde regeling tot beperking van de beschermingsduur van het certificaat, dient artikel 3, sub a, aldus te worden uitgelegd, dat het product in de zin van deze bepaling overeenstemt met het product waarvoor het basisoctrooi in de zin van artikel 1, sub c, is verleend.
99. Deze definitie van het product in de zin van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009 impliceert enerzijds, dat de rechter, wanneer hij artikel 3, sub a toepast, in wezen dient na te gaan, of er sprake is van een product waarvoor het basisoctrooi is verleend. Dit onderzoek dient in beginsel te worden verricht aan de hand van de voor het basisoctrooi geldende voorschriften. Wanneer voormelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is de tweede voorwaarde van artikel 3, sub a, dat dit product door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd moet zijn, in de regel eo ipso vervuld. Hoewel ook deze laatste vraag in beginsel overeenkomstig de voor het basisoctrooi geldende voorschriften dient te worden beantwoord(32), moet immers ervan worden uitgegaan, dat een product waarvoor overeenkomstig de voor het basisoctrooi geldende voorschriften een basisoctrooi is verleend, ook door dit octrooi zal worden beschermd.
100. Gelet op met name artikel 3, sub c, van verordening nr. 469/2009, op grond waarvan in de lidstaat waarin de aanvraag is ingediend slechts één aanvullend beschermingscertificaat per product kan worden afgegeven, volgt anderzijds uit deze uitlegging van artikel 3, sub a, dat voor elke werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen waarvoor een octrooi is verleend, slechts één aanvullend beschermingscertificaat strekkende tot verlenging van de beschermingsduur van dit octrooi kan worden afgegeven, en wel ongeacht het aantal samenstellingen van werkzame stoffen waarin de geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen is opgenomen.(33) Dit verhindert dat geneesmiddelenproducenten de duur van de octrooi- en certificaatbescherming van een werkzame stof zouden kunnen optimaliseren door de geoctrooieerde werkzame stof in meerdere samenstellingen van werkzame stoffen soms met vertraging als verschillende geneesmiddelen in de handel te brengen.
101. Doordat artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009 in die zin wordt uitgelegd, dat het product in de zin van die bepaling moet overeenstemmen met het product waarvoor het basisoctrooi is verleend, kan een geneesmiddelenproducent die beschikt over een octrooi op een werkzame stof of op een samenstelling van werkzame stoffen, vrij beslissen hoe hij deze geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen in de handel brengt: in een geneesmiddel met uitsluitend deze werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen, in een geneesmiddel in combinatie met andere werkzame stoffen dan wel in meerdere geneesmiddelen met verschillende samenstellingen van werkzame stoffen. Voor elk van deze geneesmiddelen dient de geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen te worden aangemerkt als het door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product in de zin van artikel 3, sub a. Uit hoofde van artikel 3, sub c, van de verordening kan voor dit product evenwel slechts één aanvullend beschermingscertificaat worden aangevraagd, en wel ongeacht het aantal verschillende samenstellingen van werkzame stoffen waarin de geoctrooieerde werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen als geneesmiddel in de handel wordt gebracht.
102. Gelet op met name de weergave van de feiten in de zaak Georgetown University e.a. mag hier niet onvermeld blijven het specifieke geval waarin een octrooi is verleend voor meerdere werkzame stoffen alsook voor een of meerdere samenstellingen van deze werkzame stoffen. In een dergelijk geval kan elk van deze werkzame stoffen en elk van deze samenstellingen van werkzame stoffen die in een geneesmiddel wordt gebruikt, worden aangemerkt als een product in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009. Voor elk van die werkzame stoffen en samenstellingen van werkzame stoffen kan het octrooi van de geneesmiddelenproducent bovendien worden aangemerkt als basisoctrooi in de zin van artikel 1, sub c, van verordening nr. 469/2009. Niettemin is uitgesloten, dat op basis van dat basisoctrooi aanvullende beschermingscertificaten kunnen worden aangevraagd voor elk van die in een geneesmiddel gebruikte werkzame stoffen en samenstellingen van werkzame stoffen. Volgens de rechtspraak van het Hof kan immers voor elk basisoctrooi slechts één aanvullend certificaat worden afgegeven.(34)
103. Hieruit volgt, dat de houder van een octrooi dat is verleend voor meerdere werkzame stoffen én voor een of meerdere samenstellingen van deze werkzame stoffen, dient te beslissen voor welke werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen hij op basis van het basisoctrooi een aanvullend beschermingscertificaat aanvraagt. De afgifte van een eerste aanvullend beschermingscertificaat voor een werkzame stof of een samenstelling van werkzame stoffen waarbij op dat octrooi wordt gesteund, heeft immers tot gevolg dat op basis van datzelfde basisoctrooi geen andere aanvullende beschermingscertificaten meer kunnen worden afgegeven.
104. Met deze uitlegging van verordening nr. 469/2009 wordt enerzijds voorkomen, dat de in de verordening vastgestelde regeling tot beperking van de beschermingsduur van het certificaat wordt uitgehold doordat de conclusies in de octrooiaanvraag met het oog op de optimalisatie van de beschermingsduur in die zin worden geformuleerd dat zij tegelijkertijd een of meerdere afzonderlijke werkzame stoffen alsook meerdere combinaties van deze afzonderlijke werkzame stoffen omvatten. Zou voor elk van die werkzame stoffen en voor elk van die samenstellingen van werkzame stoffen een aanvullend beschermingscertificaat kunnen worden aangevraagd, dan zou de duur van de door het octrooi en het certificaat geboden bescherming voor afzonderlijke werkzame stoffen nadien kunnen worden geoptimaliseerd door de afzonderlijke werkzame stoffen en de samenstellingen van deze werkzame stoffen gespreid in de tijd in verschillende geneesmiddelen in de handel te brengen.(35)
105. Anderzijds stelt deze uitlegging de geneesmiddelenproducenten mijns inziens normaal gesproken in de gelegenheid, een passende certificaatbescherming te verkrijgen, door hun ABC-aanvraag te baseren op de centrale werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen die in de verscheidene — te ontwikkelen — geneesmiddelen aanwezig is.
106. De omvang, de strekking en de inhoud van de door het certificaat geboden bescherming worden in de artikelen 4 en artikel 5 van verordening nr. 469/2009 geregeld. Overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 469/2009 strekt de door het certificaat verleende bescherming zich, binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming, alleen uit tot het product dat valt onder de vergunning voor het in de handel brengen van het overeenkomstige geneesmiddel, en wel voor ieder gebruik van het product als geneesmiddel waarvoor vergunning is verleend vóór de vervaldatum van het certificaat. Volgens artikel 5 verleent het certificaat, onder voorbehoud van artikel 4, dezelfde rechten als door het basisoctrooi worden verleend, en is het onderworpen aan dezelfde beperkingen en verplichtingen.
107. Uit die twee bepalingen blijkt, dat de door het certificaat geboden bescherming steeds een doelgebonden bescherming is: de beschermingsomvang en de beschermende werking van het aanvullende beschermingscertificaat zijn beperkt tot de toepassingen van het product als geneesmiddel waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend.(36)
108. Wanneer voor een werkzame stof of voor een samenstelling van werkzame stoffen van een geneesmiddel een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven, strekt de door het certificaat verleende bescherming zich bijgevolg binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming uit tot alle toepassingen van het product in latere geneesmiddelen waarvoor vergunning voor het in de handel brengen is verleend vóór de vervaldatum van het certificaat. Voor zover het basisoctrooi op de werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen die middels het certificaat wordt beschermd, de octrooihouder beschermt tegen de onrechtmatige productie en verkoop van geneesmiddelen welke die werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen bevatten, biedt bijgevolg ook het aanvullende beschermingscertificaat voor deze werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen bescherming tegen de onrechtmatige productie en verkoop van alle latere geneesmiddelen waarvoor vergunning voor het in de handel brengen is verleend vóór de vervaldatum van het certificaat en die deze werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen bevatten.
109. De houder van een octrooi dat betrekking heeft op meerdere werkzame stoffen alsook op een of meerdere samenstellingen van deze werkzame stoffen, kan dus, door zijn ABC-aanvraag te baseren op de centrale werkzame stof of samenstelling van werkzame stoffen die ook in de toekomstig in de handel te brengen geneesmiddelen is opgenomen, ervoor zorgen dat die latere geneesmiddelen — binnen de grenzen van het basisoctrooi en tijdens de looptijd van het aanvullende beschermingscertificaat — tevens bescherming tegen de onrechtmatige productie en verkoop genieten.