Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juni 2011.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juni 2011.

Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Aanvullende nationale steun

(Verordening nr. 1782/2003 van de Raad; besluit 2004/281 van de Raad)

Verordening nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, zoals gewijzigd bij besluit 2004/281 houdende aanpassing van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan rechtspersonen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat een landbouwactiviteit uitoefenen, niet voor de aanvullende nationale steun in aanmerking komen op grond dat zij zich in een procedure van vrijwillige liquidatie bevinden, wanneer de Commissie niet vooraf heeft toegestemd met een voorwaarde op grond waarvan er geen sprake mag zijn van een dergelijke procedure.

Verordening nr. 1782/2003 kent de nieuwe lidstaten immers weliswaar een zekere beoordelingsvrijheid toe bij de toepassing van de aanvullende nationale steun, maar deze beoordelingsvrijheid is beperkt voor zover, overeenkomstig het bepaalde in artikel 143 quater, lid 7, van deze verordening, de Commissie vooraf dient in te stemmen met het niveau tot hetwelk de aanvullende nationale steun kan worden betaald, alsook met de hoogte van deze steun en met de eventuele voorwaarden voor de verlening ervan.

(cf. punten 36, 38, 41 en dictum)

In zaak C-115/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fovárosi Bíróság (Hongarije) bij beslissing van 31 augustus 2009, ingekomen bij het Hof op 3 maart 2010, in de procedure

Bábolna Mezogazdasági Termelo, Fejleszto és Kereskedelmi Zrt.

tegen

Mezogazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet (rapporteur), M. Ilesic, M. Safjan en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen van:

- de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,

- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en A. Sipos als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 februari 2011,

het navolgende

Arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1), en van verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 113).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bábolna Mezogazdasági Termelo, Fejleszto és Kereskedelmi Zrt. (hierna: "Bábolna") en Mezogazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve (bureau voor landbouw en plattelandsontwikkeling; hierna: "Hivatal") met betrekking tot de voor het jaar 2004 aan Bábolna toegekende aanvullende nationale steun.

Toepasselijke bepalingen

De wettelijke regeling van de Unie

Besluit 2004/281/EG

3. Besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 93, blz. 1), is vastgesteld krachtens artikel 2, lid 3, van het Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, ondertekend te Athene op 16 april 2003 (PB L 236, blz. 17), en het daarmee verband houdende artikel 23 van de toetredingsakte (PB L 236, blz. 33; hierna: "toetredingsakte").

4. Krachtens artikel 1, punt 5, van dit besluit wordt punt 27 van bijlage II, hoofdstuk 6, A, bij de toetredingsakte, dat verordening nr. 1259/1999 wijzigde, vervangen door bepalingen die verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 94, blz. 70) wijzigen, teneinde rekening te houden met de wijzigingen aangebracht aan de wetgeving betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: "GLB") door de vaststelling van laatstgenoemde verordening na de ondertekening van de toetredingsbepalingen.

5. Punt 10 van de considerans van besluit 2004/281 luidt:

"Als gevolg van de invoering van de bedrijfstoeslagregeling zijn enkele aanpassingen nodig ter handhaving van de coherentie van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen. Met name moet de regeling in de [t]oetredingsakte worden aangepast om die aanvullende betalingen op de beoogde wijze mogelijk te maken in drie verschillende scenario's: in de eerste plaats de ,klassieke' regelingen voor rechtstreekse betalingen, in de tweede plaats de regionale optie van de nieuwe bedrijfstoeslagregeling en in de derde plaats de regeling inzake een enkele areaalbetaling."

Verordening nr. 1782/2003

6. Bij verordening nr. 1782/2003 zijn de verordeningen nrs. 3508/92 en 1259/1999 per 1 mei 2004 ingetrokken.

7. Punt 21 van de considerans van verordening nr. 1782/2003 luidt:

"De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het [GLB] voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. [...]"

8. Artikel 1 van verordening nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij besluit 2004/281 (hierna: "verordening nr. 1782/2003"), bepaalt:

"Bij deze verordening worden vastgesteld:

- gemeenschappelijke voorschriften betreffende de rechtstreekse betalingen op grond van de inkomenssteunregelingen in het kader van het [GLB] die worden gefinancierd door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) opgesomd in bijlage I, met uitzondering van de betalingen waarin [v]erordening (EG) nr. 1257/1999 voorziet;

- inkomenssteun voor landbouwers (hierna ,bedrijfstoeslagregeling' genoemd);

- als overgangsmaatregel toegekende vereenvoudigde inkomenssteun voor landbouwers in de nieuwe lidstaten (hierna de ,regeling inzake een enkele areaalbetaling' genoemd);

[...]"

9. In artikel 2 van verordening nr. 1782/2003 heet het:

"[...] de volgende begripsomschrijvingen [gelden]:

a) onder ,landbouwer' wordt verstaan: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 [EG] en die een landbouwactiviteit uitoefent;

b) onder ,bedrijf' wordt verstaan: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

c) onder ,landbouwactiviteit' wordt verstaan: landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 5 houden".

10. In titel II, "Algemene bepalingen", van verordening nr. 1782/2003 bepaalt artikel 22, met als opschrift "Steunaanvragen", in lid 1:

"Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voor zover van toepassing, worden vermeld:

- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,

- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,

- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens."

11. Artikel 28 van die verordening, met als opschrift "Uitbetaling" bepaalt in lid 1:

"Tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden de betalingen op grond van de in bijlage I genoemde steunregelingen volledig aan de begunstigden uitgekeerd."

12. De bedrijfstoeslagregeling is geregeld in titel III van verordening nr. 1782/2003. In artikel 44, leden 1 tot en met 3, van die verordening staat te lezen:

"1. Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.

2. Onder ,subsidiabele hectare' wordt verstaan welke landbouwgrond ook van het bedrijf in de vorm van bouwland en blijvend grasland met uitzondering van de grond die voor blijvende teelten, als bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten in gebruik was.

3. De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden blijven die percelen ter beschikking van de landbouwer gedurende een periode van ten minste 10 maanden, aanvangend op een door de lidstaat vast te stellen datum die ten vroegste valt op 1 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag tot deelneming aan de bedrijfstoeslagregeling is ingediend."

13. Titel IV bis van verordening nr. 1782/2003 heeft als opschrift "Tenuitvoerlegging van de steunregelingen in de nieuwe lidstaten".

14. Artikel 143 bis van die verordening bepaalt:

"In de nieuwe lidstaten worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004:

- 25 % in 2004,

- 30 % in 2005,

- 35 % in 2006,

- 40 % in 2007,

- 50 % in 2008,

- 60 % in 2009,

- 70 % in 2010,

- 80 % in 2011,

- 90 % in 2012,

- 100 % vanaf 2013."

15. Artikel 143 ter van verordening nr. 1782/2003, met als opschrift "Regeling inzake een enkele areaalbetaling", bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

"1. De nieuwe lidstaten kunnen uiterlijk op de datum van toetreding besluiten om de rechtstreekse betalingen gedurende de in lid 9 bedoelde toepassingsperiode te vervangen door een enkele areaalbetaling die wordt berekend overeenkomstig lid 2.

2. De enkele areaalbetaling wordt eenmaal per jaar verricht. Zij wordt berekend door het overeenkomstig lid 3 vastgestelde jaarlijkse totaalbedrag te delen door het overeenkomstig lid 4 bepaalde landbouwareaal van elke nieuwe lidstaat.

3. Voor iedere nieuwe lidstaat stelt de Commissie een jaarlijks totaalbedrag vast:

- gebaseerd op de som van de middelen die voor het betrokken kalenderjaar in de nieuwe lidstaat beschikbaar zouden zijn voor de toekenning van rechtstreekse betalingen,

- berekend overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) die voor elke rechtstreekse betaling in de [t]oetredingsakte en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd, en

- aangepast met gebruikmaking van het desbetreffende percentage in artikel 143 bis voor de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen."

16. In artikel 143 quater van voornoemde verordening, met als opschrift "Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen", valt te lezen:

"[...]

2. Onder voorbehoud van toestemming van de Commissie kunnen de nieuwe lidstaten eventuele rechtstreekse betalingen aanvullen:

[...]

De totale rechtstreekse steun die na de toetreding in de nieuwe lidstaat aan de landbouwer kan worden verleend uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, is niet hoger dan het niveau van de rechtstreekse steun waarop de landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling die dan geldt voor de lidstaten van de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004.

[...]

4. Indien een nieuwe lidstaat besluit de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, kan die nieuwe lidstaat onder de in de leden 5 en 8 bepaalde voorwaarden aanvullende nationale rechtstreekse steun verlenen.

5. Voor het jaar 2004 wordt het totale bedrag per (sub)sector van de aanvullende nationale steun die in dat jaar kan worden verleend wanneer de regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt toegepast, beperkt door een specifiek totaalbedrag per (sub)sector. Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

- het totale bedrag van de steun per (sub)sector dat voortvloeit uit de toepassing van lid 2, [sub a of b], naargelang van het geval, en

- het totale bedrag van de rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat in het betrokken jaar voor dezelfde (sub)sector beschikbaar zou zijn op grond van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

Vanaf 2005 geldt voor geen enkel jaar de eis dat de bovenbedoelde beperking door middel van specifieke totaalbedragen per (sub)sector wordt toegepast. De nieuwe lidstaten behouden evenwel het recht specifieke totaalbedragen per (sub)sector toe te passen, mits een dergelijk specifiek totaalbedrag per (sub)sector alleen betrekking kan hebben op

- de met de bedrijfstoeslagregeling gecombineerde rechtstreekse betalingen en/of

- een of meer van de rechtstreekse betalingen die overeenkomstig artikel 70, lid 2, van de bedrijfstoeslagregeling worden of kunnen worden uitgesloten of waarvoor een gedeeltelijke uitvoering als bedoeld in artikel 64, lid 2, mogelijk is.

6. De nieuwe lidstaat kan op basis van objectieve criteria na toestemming van de Commissie beslissen over de te verlenen bedragen aan aanvullende nationale steun.

7. De toestemming van de Commissie:

- vermeldt de betrokken met GLB-steun vergelijkbare nationale regelingen inzake rechtstreekse betalingen in geval van toepassing van lid 2, [sub b],

- bepaalt tot welk niveau de aanvullende nationale steun kan worden betaald, hoe hoog de aanvullende nationale steun is en, in voorkomend geval, welke voorwaarden voor de verlening van die steun gelden,

- wordt verleend onder voorbehoud van welke aanpassingen ook die eventueel nodig zijn als gevolg van ontwikkelingen in het [GLB].

8. De verlening van aanvullende nationale betalingen of steun is niet mogelijk voor landbouwactiviteiten waarvoor in de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004 niet in rechtstreekse betalingen is voorzien.

[...]"

Nationale regeling

17. Artikel 3, lid 1, sub a, van regeringsbesluit nr. 6/2004 van 22 januari 2004 betreffende de algemene voorwaarden voor de toekenning van de landbouwsteun van de Europese Unie, van de uit de nationale begroting toegekende steun ter aanvulling van de Europese steun en van de onder de nationale bevoegdheid vallende landbouwsteun ( Magyar Közlöny nr. 2004/7), bepaalt dat de binnen de werkingssfeer van voormeld besluit vallende steun, waaronder de aanvullende nationale steun, kan worden toegekend aan rechtspersonen of ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die zich niet bevinden in een procedure van surseance van betaling ("csodeljárás"), een faillissementsprocedure ("felszámolás"), een collectieve procedure ter regeling van schulden ("adósságrendezés") of een procedure tot vrijwillige liquidatie ("végelszámolás").

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18. Op 28 mei 2004 heeft Bábolna bij het Hivatal een aanvraag ingediend voor een enkele areaalbetaling en voor de daaraan verbonden aanvullende nationale steun.

19. Op 1 september 2004 is een procedure tot vrijwillige liquidatie van Bábolna ingeleid krachtens regeringsbesluit nr. 2186/2004 van 22 juli 2004 tot kapitaalherstructurering en privatisering van de onderneming Bábolna Mezogazdasági Termelo, Fejleszto és Kereskedelmi Zrt. ( Határozatok Tára nr. 2004/33 van 22 juli).

20. Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het Hivatal Bábolna's aanvraag gedeeltelijk toegewezen door de toekenning van 174 410 400 HUF in de vorm van een enkele areaalbetaling, en 70 677 810 HUF als aanvullende nationale steun voor bouwland.

21. Toen het Hivatal vaststelde dat Bábolna zich sinds 1 september 2004 in vrijwillige liquidatie bevond, heeft het echter een nieuw besluit vastgesteld tot wijziging van zijn eerdere besluit van 17 mei 2005. Met dit wijzigingsbesluit heeft het, op grond van artikel 3, lid 1, sub a, van regeringsbesluit nr. 6/2004, de aanvraag voor de aanvullende nationale steun voor bouwland afgewezen en Bábolna gelast het ter zake reeds betaalde bedrag ad 15 829 789 HUF terug te betalen.

22. Bábolna heeft beroep ingesteld tot nietigverklaring van voormeld wijzigingsbesluit en tot handhaving van het besluit van 17 mei 2005.

23. Voor de Fovárosi Bíróság betoogt Bábolna dat de ter zake toepasselijke communautaire regels niet voorzien in een uitzondering voor situaties van vrijwillige liquidatie. Als enige voorwaarde voor de toekenning van de steun geldt dat het betrokken bedrijf zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt, ongeacht de rechtspositie van de aanvrager volgens het nationale recht.

24. Het Hivatal concludeert tot verwerping van het beroep.

25. Volgens de verwijzende rechter vereist de beslechting van het voor hem aanhangige geding dat wordt vastgesteld of een handelsvennootschap die in een lidstaat een landbouwactiviteit uitoefent, in aanmerking komt voor de toekenning van aanvullende nationale steun terwijl zij zich in vrijwillige liquidatie bevindt.

26. De Fovárosi Bíróság vraagt zich in het bijzonder af, of het mogelijk is de aanvullende nationale steun autonoom en onafhankelijk van de Unierechtelijke beginselen en voorschriften te regelen. Deze rechterlijke instantie wenst dus te vernemen of een lidstaat aan de toekenning van aanvullende nationale steun voorwaarden kan verbinden die strenger zijn dan de voorwaarden die gelden in het kader van de door het Unierecht ingevoerde regeling inzake een enkele areaalbetaling.

27. Voorts merkt de Fovárosi Bíróság in verband met haar vijfde prejudiciële vraag op dat het Hongaarse recht in verschillende rechtsposities voorziet in het kader van de procedure van surseance van betaling, de faillissementsprocedure, en de procedure van vrijwillige liquidatie.

28. Van oordeel dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van de uitlegging van het toepasselijke recht van de Unie, heeft de Fovárosi Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Kunnen de voorwaarden voor steun van de Unie in het kader van het GLB (EOGFL) verschillen van de voorwaarden voor aanvullende nationale steun, dat wil zeggen, kunnen voor de aanvullende nationale steun andere en strengere voorwaarden worden bepaald dan de voorwaarden waarin is voorzien voor de door het EOGFL gefinancierde steun?

2) Kan, wat de ontvangers van steun betreft, de personele werkingssfeer die is omschreven in artikel 1, lid 4, van verordening [nr. 3508/92] en artikel 10, sub a, van verordening [nr. 1259/1999] aldus worden uitgelegd, dat er in zoverre slechts twee voorwaarden gelden: de steunontvanger moet zijn a) een groep landbouwers (of een individuele landbouwer), b) waarvan het bedrijf zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt?

3) Kunnen de genoemde verordeningen aldus worden uitgelegd dat een landbouwer wiens bedrijf zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt, maar die voornemens is zijn activiteit in de toekomst (na gebruikmaking van de steun) te beëindigen, niet in aanmerking komt voor steun?

4) Hoe moet de rechtspositieregeling van nationaal recht op basis van beide verordeningen worden uitgelegd?

5) Omvat de rechtspositieregeling van nationaal recht mede de rechtsposities in geval van staking van de activiteit door de landbouwer (of de groep)? [...]

6) Kunnen de voorwaarden voor het aanvragen van één enkele areaalbetaling van de Unie en die van aanvullende nationale steun verschillend en volledig onafhankelijk van elkaar worden geregeld? Welke verhouding bestaat er (kan er bestaan) tussen de beginselen, systematiek en doelstellingen van beide soorten steun?

7) Kan een groep (persoon) die voor het overige voldoet aan de voorwaarden voor de areaalbetaling van de Unie, worden uitgesloten van aanvullende nationale steun?

8) Strekt de werkingssfeer van verordening [nr. 1259/1999] zich op grond van artikel 1 daarvan ook uit tot aanvullende nationale steun, in aanmerking genomen dat wat het EOGFL slechts gedeeltelijk financiert, vervolgens door aanvullende nationale steun wordt gefinancierd?

9) Komt een landbouwer wiens bedrijf rechtmatig en daadwerkelijk functioneert en zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt, in aanmerking voor aanvullende nationale steun?

10) Indien het nationale recht voorziet in een specifieke regeling voor de ontbinding van handelsvennootschappen, is die regeling dan relevant voor de toekenning van de steun van de Unie (en de daaraan verbonden nationale steun)?

11) Dienen de nationale bepalingen en die van de Unie inzake de werking van het GLB aldus te worden uitgelegd, dat zij voorzien in een complex juridisch stelsel dat uniform kan worden uitgelegd en volgens dezelfde beginselen en voorwaarden functioneert?

12) Dient de personele werkingssfeer zoals bepaald in artikel 1, lid 4, van verordening [nr. 3508/92] en artikel 10, sub a, van verordening [nr. 1259/1999] aldus te worden uitgelegd, dat zowel het voornemen van de landbouwer om zijn activiteit in de toekomst te staken, als de daarop betrekking wettelijke regeling volkomen irrelevant zijn voor de toekenning van steun?"

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerking vooraf

29. In het kader van de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 voorzag de toetredingsakte in de opneming in verordening nr. 1259/1999 van bepalingen betreffende de invoering van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten en de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Deze bepalingen zijn vervolgens bij besluit nr. 2004/281 opgenomen in verordening nr. 1782/2003, waarbij de verordeningen nrs. 3508/92 en 1259/1999 per 1 mei 2004 zijn ingetrokken.

30. In die omstandigheden is, gelet op de datum waarop de feiten hebben plaatsgevonden, verordening nr. 1782/2003 van toepassing op het hoofdgeding.

31. Aangezien het Hof tot taak heeft, alle Unierechtelijke bepalingen uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechterlijke instanties gestelde vragen (zie met name arrest van 8 maart 2007, Campina, C-45/06, Jurispr. blz. I-2089, punt 31), moeten de prejudiciële vragen aldus worden opgevat dat zij betrekking hebben op of verband houden met verordening nr. 1782/2003.

Gezamenlijke beantwoording van alle vragen

32. Met zijn twaalf vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1782/2003 in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan rechtspersonen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat een landbouwactiviteit uitoefenen, niet voor aanvullende nationale steun in aanmerking komen op grond dat zij zich bevinden in een procedure van vrijwillige liquidatie.

33. Luidens artikel 1 ervan worden bij verordening nr. 1782/2003 onder meer gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld betreffende de rechtstreekse betalingen op grond van de inkomenssteunregelingen in het kader van het GLB, inkomenssteun voor landbouwers (de bedrijfstoeslagregeling), en als overgangsmaatregel toegekende vereenvoudigde inkomenssteun voor landbouwers in de nieuwe lidstaten (de regeling inzake een enkele areaalbetaling).

34. Volgens de artikelen 143 bis en 143 ter van verordening nr. 1782/2003 worden de rechtstreekse betalingen of in voorkomend geval de regeling inzake een enkele areaalbetaling gefaseerd ingevoerd in de nieuwe lidstaten. Met deze gefaseerde invoering van de steunregelingen van de Unie in de nieuwe lidstaten wordt beoogd de noodzakelijke reorganisatie van de landbouwsector in deze lidstaten niet te vertragen en geen aanzienlijke ongelijkheid van inkomens of sociale distorsies te scheppen door verlening van steun die niet in een juiste verhouding staat tot de hoogte van het inkomen van de landbouwers en van de bevolking in het algemeen (zie naar analogie arrest van 23 oktober 2007, Polen/Raad, C-273/04, Jurispr. blz. I-8925, punt 69).

35. Artikel 143 quater, leden 2 en 4, van verordening nr. 1782/2003 bepaalt dat de nieuwe lidstaten de rechtstreekse betalingen of de enkele areaalbetaling evenwel kunnen aanvullen met aanvullende nationale steun, die ten minste gedeeltelijk uit hun nationale begroting wordt gefinancierd.

36. In dat verband kent verordening nr. 1782/2003 die lidstaten een zekere beoordelingsmarge toe bij de toepassing van de aanvullende nationale steun. Artikel 143 quater, lid 6, van die verordening bepaalt met name dat de nieuwe lidstaten op basis van objectieve criteria na toestemming van de Commissie kunnen beslissen over de te verlenen bedragen aan aanvullende nationale steun.

37. Aangezien een nationale regeling als die in het hoofdgeding is vastgesteld in het kader van het GLB, kan zij evenwel niet op zodanige wijze worden vastgesteld of toegepast dat de doelstellingen van dit beleid (zie in die zin arrest van 5 mei 2011, Kurt und Thomas Etling e.a., C-230/09 en C-231/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 75), meer in het bijzonder die van de steunregelingen waarin is voorzien bij verordening nr. 1782/2003, erdoor in gevaar worden gebracht.

38. De beoordelingsvrijheid waarover de nieuwe lidstaten beschikken is bovendien beperkt voor zover, overeenkomstig het bepaalde in artikel 143 quater, lid 7, van die verordening, de Commissie vooraf dient in te stemmen met het niveau tot hetwelk de aanvullende nationale steun kan worden betaald, welk niveau de in lid 2 - of in voorkomend geval lid 5 - van dat artikel vastgestelde grenzen niet mag overschrijden, alsook met de hoogte van deze steun en met de eventuele voorwaarden voor de verlening ervan.

39. In casu moet evenwel worden vastgesteld dat uit het dossier blijkt dat het programma van de Republiek Hongarije van 18 mei 2004 betreffende de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, dat is goedgekeurd bij beschikking van de Commissie van 29 juni 2004 [C(2004) 2295], niet voorzag in de voorwaarde dat de aanvullende nationale steun slechts kon worden toegekend aan landbouwers in de zin van verordening nr. 1782/2003 die zich niet in een procedure van vrijwillige liquidatie bevonden.

40. Derhalve kan worden volstaan met de vaststelling dat wat de toekenning van aanvullende nationale steun als die in het hoofdgeding betreft, verordening nr. 1782/2003 in de weg staat aan het opleggen van een niet door de Commissie goedgekeurde voorwaarde, zonder dat behoeft te worden uitgemaakt of deze voorwaarde verenigbaar is met de doelstellingen van deze verordening en, in het algemeen, met de algemene beginselen van het Unierecht die de lidstaten eveneens in acht dienen te nemen (zie arrest Kurt und Thomas Etling e.a., reeds aangehaald, punt 74).

41. Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat verordening nr. 1782/2003 aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan rechtspersonen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat een landbouwactiviteit uitoefenen, niet voor de aanvullende nationale steun in aanmerking komen omdat zij zich bevinden in een procedure van vrijwillige liquidatie, wanneer de Comm issie niet vooraf heeft toegestemd met een voorwaarde op grond waarvan er geen sprake mag zijn van een dergelijke procedure.

Kosten

42. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan rechtspersonen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat een landbouwactiviteit uitoefenen, niet voor de aanvullende nationale steun in aanmerking komen omdat zij zich bevinden in een procedure van vrijwillige liquidatie, wanneer de Europese Commissie niet vooraf heeft toegestemd met een voorwaarde op grond waarvan er geen sprake mag zijn van een dergelijke procedure.