Home

Zaak C-41/10: Beroep ingesteld op 25 januari 2010 - Europese Commissie/Koninkrijk België

Zaak C-41/10: Beroep ingesteld op 25 januari 2010 - Europese Commissie/Koninkrijk België

Beroep ingesteld op 25 januari 2010 - Europese Commissie/Koninkrijk België

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Rozet en N. Yerrell, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

- vaststellen dat het Koninkrijk België, door de richtlijnen 73/239/EEG [1] en 92/49/EEG [2] onjuist en onvolledig in nationaal recht om te zetten, de krachtens de artikelen 6, 8, 15, 16 en 17 van de Eerste richtlijn 73/239/EEG en de artikelen 20, 21 en 22 van de Derde richtlijn 92/49/EEG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

- het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep stelt de Commissie dat de activiteiten van de Belgische ziekenfondsen niet in overeenstemming zijn met de Eerste en de Derde richtlijn "schadeverzekering" voor wat betreft de aanvullende ziekteverzekering die geen deel uitmaakt van het wettelijke stelsel van sociale zekerheid. Aangezien immers de ziekenfondsen op de markt voor aanvullende ziekteverzekeringen rechtstreeks concurreren met verzekeringsmaatschappijen, zouden zij aan hetzelfde wettelijke stelsel als deze laatste onderworpen moeten zijn. Verzoekster betwist in dit opzicht verweersters zienswijze dat de aanvullende ziekteverzekeringen die de ziekenfondsen aanbieden, onder de uitzondering vallen van artikel 2, lid 1, sub d, van de Eerste richtlijn, en stelt dat de dekking verleend door de aanvullende verzekering niet gelijkgesteld mag worden met de "verzekeringen die zijn opgenomen in een wettelijk stelsel van sociale zekerheid".

De Commissie werpt in de eerste plaats op dat de bepaling van artikel 6 van de Eerste richtlijn vereist dat de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf onderworpen moet zijn aan een voorafgaande officiële vergunning, die dient te worden aangevraagd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op wiens grondgebied de onderneming haar hoofdkantoor gevestigd heeft. De Belgische ziekenfondsen hebben evenwel niet conform bovengenoemde bepaling een vergunning verkregen voor hun aanvullende ziekteverzekering.

In de tweede plaats verwijt verzoekster verweerster schending van artikel 8, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn, aangezien de ziekenfondsen niet vallen onder de voor verzekeringsmaatschappijen in het Koninkrijk België wettelijk voorgeschreven rechtsvormen. Bovendien mogen de ziekenfondsen zeer diverse activiteiten uitoefenen, die geen rechtstreekse band hebben met hun verzekeringsactiviteiten, terwijl artikel 8, lid 1, sub b, bepaalt dat de onderneming haar maatschappelijk doel dient te beperken tot het verzekeringsbedrijf en tot de verrichtingen die daar rechtstreeks uit voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit. De Belgische wetgeving levert eveneens problemen op uit het oogpunt van artikel 8, lid 1, sub c, nu deze bepaling voorschrijft dat de onderneming een programma van werkzaamheden moet voorleggen dat in overeenstemming is met artikel 9 van de richtlijn. Wat hun aanvullende ziekteverzekering betreft, hebben de ziekenfondsen echter geen dergelijk programma voorgelegd. Ten slotte geldt voor de Belgische ziekenfondsen, in strijd met de voorwaarde gesteld in artikel 8, lid 1, sub d, van de Eerste richtlijn, geen verplichting een minimumgarantiefonds te bezitten.

In de derde plaats voert de Commissie aan, dat, op grond van de artikelen 13 en volgende van de Eerste richtlijn (meer bepaald de artikelen 16, 16 bis en 17) en van de artikelen 15 en 20 tot en met 22 van de Derde richtlijn, de ziekenfondsen met betrekking tot hun activiteiten op het gebied van aanvullende ziekteverzekering, voldoende technische reserves dienen te vormen, alsook een voldoende solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van hun werkzaamheden. In België is de solvabiliteitsmarge voor de aanvullende verzekeringen aangeboden door de ziekenfondsen, evenwel, pas in 2002 ingevoerd, en de wijze waarop deze marge wordt berekend verschilt van deze die door de Eerste richtlijn is bepaald.

[1] Eerste richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228, blz. 3).

[2] Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn "schadeverzekering") (PB L 228, blz. 1).

--------------------------------------------------