Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 juli 2012. # AS Pimix tegen Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus en Põllumajandusministeerium. # Verzoek om een prejudiciële beslissing: Riigikohus - Estland. # Toetreding van nieuwe lidstaten - Vaststelling van belasting op overtollige voorraden landbouwproducten - Verwijzing in nationaalrechtelijke bepaling naar bepaling van verordening van Unie die niet regelmatig in taal van betrokken lidstaat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van Europese Unie. # Zaak C-146/11.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 juli 2012. # AS Pimix tegen Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus en Põllumajandusministeerium. # Verzoek om een prejudiciële beslissing: Riigikohus - Estland. # Toetreding van nieuwe lidstaten - Vaststelling van belasting op overtollige voorraden landbouwproducten - Verwijzing in nationaalrechtelijke bepaling naar bepaling van verordening van Unie die niet regelmatig in taal van betrokken lidstaat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van Europese Unie. # Zaak C-146/11.

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

12 juli 2012 (*)

„Toetreding van nieuwe lidstaten – Vaststelling van belasting op overtollige voorraden landbouwproducten – Verwijzing in nationaalrechtelijke bepaling naar bepaling van verordening van de Unie die niet regelmatig in taal van betrokken lidstaat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie”

In zaak C‑146/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Riigikohus (Estland) bij beslissing van 17 maart 2011, ingekomen bij het Hof op 25 maart 2011, in de procedure

AS Pimix, in liquidatie,

tegen

Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus,

Põllumajandusministeerium,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, U. Lõhmus, A. Rosas, A. Arabadjiev en C. G. Fernlund (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 mei 2012,

gelet op de opmerkingen van:

  • AS Pimix, in liquidatie, vertegenwoordigd door M. Ots, advokaat, en T. Pikamäe, vandeadvokaat,
  • de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Linntam als gemachtigde,
  • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Saaremäel-Stoilov, H. Tserepa-Lacombe en A. Marcoulli als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 288 VWEU en 297, lid 1, VWEU alsook van artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33; hierna: „Toetredingsakte van 2003”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AS Pimix (hierna: „Pimix”), in liquidatie, enerzijds en het Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus (belasting- en douanecentrum Zuid van de belasting- en douaneadministratie) en het Põllumajandusministeerium (ministerie van Landbouw) anderzijds over de inning van een belasting op overtollige voorraden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Toetredingsakte van 2003

3        Artikel 2 van de Toetredingsakte van 2003 bepaalt:

„Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen en de Europese Centrale Bank vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk onder de voorwaarden waarin wordt voorzien door die Verdragen en door deze Akte.”

4        Krachtens artikel 41, eerste alinea, van de Toetredingsakte van 2003 kan de Europese Commissie maatregelen nemen om de overgang van de in de nieuwe lidstaten geldende regeling naar de uit de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voortvloeiende regeling te vergemakkelijken. Deze overgangsmaatregelen „kunnen worden genomen gedurende een tijdvak dat drie jaar na de datum van toetreding verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak”.

5        Artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 bepaalt:

„De teksten van de vóór de toetreding aangenomen besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die door de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de elf huidige talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.”

 Verordening nr. 1

6        Volgens artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003, zijn de officiële talen van de Unie „het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds”.

7        Artikel 4 van deze verordening bepaalt:

„De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de twintig officiële talen.”

8        Artikel 5 van deze verordening luidt als volgt:

„Het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnt in de twintig officiële talen.”

9        Artikel 8 van deze verordening bepaalt:

„Wat de lidstaten betreft waar verschillende officiële talen bestaan, zal het gebruik van de taal op verzoek van de betrokken staat worden vastgesteld volgens de algemene regels welke uit de wetgeving van die staat voortvloeien.

[...]”

 Verordening (EG) nr. 1972/2003

10      Verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 293, blz. 3) heeft als rechtsgrondslag met name artikel 41 van de Toetredingsakte van 2003.

11      Volgens punt 1 van de considerans strekt verordening nr. 1972/2003 ertoe „te voorkomen dat de toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie op 1 mei 2004 zou kunnen leiden tot verleggingen van het handelsverkeer die de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten nadelig beïnvloeden”. Gelet op deze gevaren dient volgens punt 3 van de considerans van deze verordening „te worden voorzien in de heffing van afschrikkende belastingen op overtollige voorraden in de nieuwe lidstaten”.

12      Daartoe vereist artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1972/2003 dat de nieuwe lidstaten belastingen opleggen aan de houders van op 1 mei 2004 aanwezige overtollige voorraden producten in het vrije verkeer.

13      Artikel 4, lid 2, van deze verordening bepaalt:

„Bij de bepaling van de overtollige voorraad van elke houder houden de nieuwe lidstaten in het bijzonder rekening met:

a)      de gemiddelde beschikbare voorraden in de jaren vóór de toetreding,

b)      het handelspatroon in de jaren vóór de toetreding,

c)      de omstandigheden waaronder de voorraden zijn gevormd.

Het begrip overtollige voorraden is van toepassing op producten die in de nieuwe lidstaten zijn ingevoerd of van oorsprong uit de nieuwe lidstaten zijn. Het begrip overtollige voorraden is eveneens van toepassing op voor de markt van de nieuwe lidstaten bestemde producten.

[...]”

14      Volgens artikel 4, lid 3, van deze verordening wordt het bedrag van de belasting op de overtollige voorraden bepaald door het op 1 mei 2004 geldende erga-omnesinvoerrecht. Dit recht wordt vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 281, blz. 1).

15      Met het oog op een correcte toepassing van de belasting op de overtollige voorraden vereist artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1972/2003 dat de nieuwe lidstaten onverwijld een inventaris opmaken van de op 1 mei 2004 beschikbare voorraden en de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2004 in kennis stellen van de in de overtollige voorraden aanwezige hoeveelheden producten.

16      Artikel 4, lid 5, van deze verordening bepaalt dat het, in het geval van Estland, met name geldt voor producten van code 0405 10 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”), namelijk boter.

17       Overeenkomstig artikel 10 ervan is deze verordening van toepassing van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2007.

 Verordening nr. 1789/2003

18      Bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1) vormt de GN. Deze laatste wordt eenmaal per jaar door de Commissie bijgewerkt. Verordening nr. 1789/2003 trad in werking op 1 januari 2004.

 Ests recht

19      Op 7 april 2004 stelde de Riigikogu (parlement) de wet inzake de belasting op overtollige voorraden (Üleliigse laovaru tasu seadus, RT I 2004, 30, 203; hierna: „ÜLTS”) vast. Deze wet is op 27 april 2004 bekendgemaakt in de Riigi Teataja en in werking getreden op 1 mei 2004.

20      Volgens § 7 ÜLTS is de „overtollige voorraad” het verschil tussen de op 1 mei 2004 daadwerkelijk aanwezige voorraad en de overdrachthoeveelheid.

21      § 6 ÜLTS definieert het begrip „overdrachthoeveelheid” als de jaarlijkse gemiddelde voorraden in de vier jaren vóór de toetreding van de Republiek Estland tot de Unie, namelijk de jaren 2000 tot en met 2003, vermenigvuldigd met 1,2.

22      Volgens § 10 ÜLTS berekent het Põllumajandusministeerium de overdrachthoeveelheid en de overtollige voorraad op basis van de verklaringen van de ondernemer. Op gemotiveerd verzoek van deze laatste kan het Põllumajandusministeerium rekening houden met bepaalde factoren die een stijging van de voorraad kunnen verklaren, los van enige speculatie.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      Op 29 oktober 2004 stelde het Põllumajandusministeerium vast dat Pimix een overtollige voorraad van 550 ton natuurlijke boter van GN-code 0405 10 19 had.

24      Bij aanslagbiljet van 26 november 2004 stelde de Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus het bedrag van de door Pimix op deze overtollige voorraad verschuldigde belasting vast op 16 318 500 EEK. Tot naleving van een arrest van de Riigikohus van 5 oktober 2006 trok de Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus deze aanslag in en stelde zij bij een nieuw aanslagbiljet van 29 maart 2007 de door Pimix op deze overtollige voorraad verschuldigde belasting vast op hetzelfde bedrag overeenkomstig het tarief van § 14, lid 2, ÜLTS en artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003.

25      Pimix betwistte de beschikking van 29 oktober 2004 en het aanslagbiljet van 29 maart 2007. Haar vorderingen in eerste aanleg en in beroep zijn afgewezen. In een cassatieberoep verwijt Pimix de bodemrechters de verordeningen nr. 1789/2003 en nr. 1972/2003 te hebben toegepast, hoewel zij niet regelmatig in de Estse taal zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en de nationale regeling tot omzetting van de GN voorts sinds 1 mei 2004 niet meer van kracht was. Op basis van het arrest van 11 december 2007, Skoma-Lux (C‑161/06, Jurispr. blz. I‑10841), stelt Pimix dat de Estse administratie haar geen verplichtingen kon opleggen die voortvloeien uit normen die in nationaal recht niet zijn opgenomen en vóór 5 maart 2005 niet regelmatig zijn bekendgemaakt.

26      Volgens de verwijzende rechter vereist de beslissing van het voor hem aanhangige geschil dat wordt uitgemaakt of de Estse administratie bij de vaststelling van de overtollige voorraad van Pimix zich alleen heeft gebaseerd op de bij ÜLTS omgezette bepalingen van de Unieregeling dan wel of zij deze regeling vóór de regelmatige bekendmaking ervan in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie rechtstreeks heeft toegepast.

27      Volgens de verwijzende rechter volgen de hoofdbestanddelen van de belasting, namelijk de schuldenaar, het voorwerp en het tarief ervan, niet duidelijk en rechtstreeks uit de ÜLTS. Verschillende bepalingen van de ÜLTS verwijzen namelijk naar de Unieregeling. Zo wordt inzake de belastingschuldenaar het begrip „ondernemer” gedefinieerd in § 5, lid 1, ÜLTS door verwijzing naar het begrip „landbouwproducten”, dat zelf is ingevoerd bij § 2 ÜLTS door verwijzing naar de bepalingen van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1972/2003 inzake Estland. Volgens deze rechter is deze laatste bepaling onduidelijk omdat voor een goed inhoudelijk begrip van de GN verordening nr. 1789/2003 dient te worden geraadpleegd.

28      De verwijzende rechter stelt vast dat Pimix, toen zij haar aangifte moest indienen, de noodzaak daarvan niet kon begrijpen of weten voor welke landbouwproducten deze aangifteplicht gold. De verordeningen nr. 1789/2003 en nr. 1972/2003 waren namelijk op 1 mei 2004, de datum waarop de hoeveelheid overtollige voorraden moest worden bepaald, en bij de vaststelling van de beschikking van 29 oktober 2004 tot bepaling van de overtollige voorraden voor Pimix, niet in de Estse taal bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

29      Meer bepaald, aldus de verwijzende rechter, was de GN in de zin van verordening nr. 1789/2003 op 1 mei 2004 niet overgenomen in toentertijd geldende nationale bepalingen.

30      Gelet daarop vraagt de nationale rechter zich af of § 2 ÜLTS, door te verwijzen naar een verordening van de Unie die niet regelmatig in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, een omzetting van deze verordening vormt als bedoeld door het Hof in de arresten van 4 juni 2009, Balbiino (C‑560/07, Jurispr. blz. I‑4447), en 29 oktober 2009, Rakvere Lihakombinaat (C‑140/08, Jurispr. blz. I‑10533).

31      In die omstandigheden heeft de Riigikohus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 288 VWEU juncto artikel 58 van de Toetredingsakte [van 2003] gelet op de rechtspraak van het Hof [reeds aangehaalde arresten Skoma-Lux, Balbiino en Rakvere Lihakombinaat] aldus worden uitgelegd dat van een particulier de nakoming van de uit verordening [nr. 1972/2003] voortvloeiende verplichting kan worden geëist

a)      ofschoon deze verordening op 1 mei 2004 niet in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie,

b)      en de wetgever van de lidstaat de in deze verordening opgenomen definitie van landbouwproducten niet in een nationale handeling heeft overgenomen, maar enkel heeft verwezen naar artikel 4, lid 5, van [deze] niet regelmatig bekendgemaakte verordening [...],

c)      hoewel de particulier een van de uit verordening [nr. 1972/2003] voortvloeiende verplichtingen is nagekomen (hij heeft de voorraad met de juiste warencode aangegeven) en die niet heeft aangevochten,

d)      en de bevoegde instantie van de lidstaat hem een belasting heeft opgelegd op een tijdstip waarop verordening nr. 1972/2003 reeds in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie?

2)      Kan uit artikel 58 van de Toetredingsakte [van 2003] juncto artikel 297, lid 1, VWEU alsook punt 3 van de considerans en artikel 4 van verordening [nr. 1972/2003] worden afgeleid dat de lidstaat de particulier de belasting op overtollige voorraden kan opleggen, wanneer verordening nr. 1972/2003 op 1 mei 2004 niet in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar deze verordening reeds in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op het tijdstip waarop de bevoegde instantie van de lidstaat de belasting later vaststelde?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

32      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing, in Estland, op particulieren van bepalingen van verordening nr. 1972/2003 die op 1 mei 2004 niet in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie waren bekendgemaakt of overgenomen in het nationale recht van deze lidstaat, ook al konden deze particulieren er via andere wegen kennis van nemen.

33      Voor het antwoord op deze vraag dient eraan te worden herinnerd dat een handeling van een overheidsinstantie volgens een fundamenteel Unierechtelijk beginsel aan de justitiabelen niet kan worden tegengeworpen voordat zij ervan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie (arrest van 25 januari 1979, Racke, 98/78, Jurispr. blz. 69, punt 15, en arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 37).

34      Uit artikel 2 van de Toetredingsakte van 2003 volgt dat onmiddellijk bij de toetreding de door de instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend zijn voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk zijn. Dergelijke besluiten kunnen evenwel slechts worden tegengeworpen aan natuurlijke en rechtspersonen in deze staten indien is voldaan aan de algemene voorwaarden voor tenuitvoerlegging van het Unierecht in de lidstaten, zoals deze zijn vastgesteld in de oorspronkelijke Verdragen en, voor de nieuwe lidstaten, in de Toetredingsakte van 2003 zelf (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 32).

35      Wat de verordeningen van de Raad en van de Commissie betreft evenals de richtlijnen van deze instellingen die aan alle lidstaten zijn gericht, volgt uit artikel 297, lid 2, VWEU dat deze besluiten slechts rechtsgevolgen kunnen sorteren wanneer zij in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt (zie in die zin arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 33).

36      Deze beginselen dienen ook te worden nageleefd – met dezelfde gevolgen – wanneer een Unieregeling de lidstaten verplicht om ter uitvoering ervan maatregelen te nemen die verplichtingen opleggen aan particulieren. Derhalve moeten deze maatregelen worden bekendgemaakt opdat laatstgenoemden er kennis van kunnen nemen (zie in die zin arrest van 20 juni 2002, Mulligan e.a., C‑313/99, Jurispr. blz. I‑5719, punten 51 en 52). De belanghebbenden moeten zich tevens op de hoogte kunnen stellen van de bron van de nationale maatregelen waarbij aan hen verplichtingen worden opgelegd. Derhalve moet in een dergelijke situatie niet alleen de betrokken nationale regeling worden bekendgemaakt, maar ook de Unierechtelijke handeling die de lidstaten in voorkomend geval verplicht maatregelen te nemen die verplichtingen opleggen aan particulieren (zie in die zin arrest van 10 maart 2009, Heinrich, C‑345/06, Jurispr. blz. I‑1659, punten 45‑47).

37      Voorts volgt uit artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 in samenhang met de artikelen 4, 5 en 8 van verordening nr. 1 dat voor een lidstaat waarvan de taal een officiële taal van de Europese Unie is, een regelmatige bekendmaking van een Unieverordening de bekendmaking van deze handeling in die taal in het Publicatieblad van de Europese Unie inhoudt (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 34).

38      Zo heeft het Hof geoordeeld dat artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 zich ertegen verzet dat verplichtingen die zijn opgenomen in een Unieregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, terwijl deze een officiële taal van de Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen (reeds aangehaalde arresten Skoma-Lux, punt 51, en Balbiino, punt 30).

39      De Republiek Estland kwam met de vaststelling van de ÜLTS op 7 april 2004 de uit verordening nr. 1972/2003 voortvloeiende verplichtingen na door een belasting op de overtollige voorraden landbouwproducten in te voeren en de berekeningswijze ervan vast te stellen. Zo legt de ÜLTS particulieren in Estland verplichtingen op, ofschoon die verordening hun niet kan worden tegengeworpen voordat zij ervan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van deze lidstaat. Tot deze verplichtingen behoort de aangifte bij het Põllumajandusministeerium uiterlijk op 15 mei 2004 van de voorraden van bepaalde landbouwproducten in hun bezit op 1 mei 2004. Vaststaat dat de verplichting tot betaling van de belasting op de overtollige voorraden dus afhangt van de op die datum in voorraad gehouden producten. De datum van het aanslagbiljet heeft in casu dus geen belang voor het belastbaar feit. Dat het aanslagbiljet van 29 maart 2007 dateert van na de regelmatige bekendmaking van de verordeningen nr. 1789/2003 en nr. 1972/2003 in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie, wettigt in het hoofdgeding derhalve niet de conclusie dat deze verordeningen ten tijde van de inwerkingtreding van de ÜLTS aan Pimix konden worden tegengeworpen.

40      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de regel van het reeds aangehaalde arrest Skoma-Lux zich er niet tegen verzet dat de bepalingen van verordening nr. 1972/2003 die in het kader van de ÜLTS zijn overgenomen, aan particulieren worden tegengeworpen. Deze regel kan niettemin nog van belang zijn in het geval dat de Estse autoriteiten sommige bepalingen van deze verordening waaraan de ÜLTS geen uitvoering heeft gegeven, vóór de officiële bekendmaking van deze verordening in de Estse taal inroepen tegen particulieren (reeds aangehaalde arresten Balbiino, punt 32, en Rakvere Lihakombinaat, punt 34).

41      Verordening nr. 1972/2003 verplicht de lidstaten om de op 1 mei 2004 aanwezige overtollige voorraden voor bepaalde bij hun GN-code geïdentificeerde landbouwproducten te belasten. Op 1 mei 2004 was deze verordening niet in de Estse taal bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie; deze bekendmaking vond pas plaats op 3 maart 2005. Verordening nr. 1789/2003, die de toentertijd geldende GN bevatte, is eerst op 6 augustus 2004 in de Estse taal bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Bij de inwerkingtreding van de ÜLTS op 1 mei 2004 hebben de particulieren dus geen kennis kunnen nemen van de aan de belasting op overtollige voorraden onderworpen producten aan de hand van een in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie regelmatig bekendgemaakte Unieregeling. De ÜLTS gaf geen definitie van deze producten, maar verwees alleen naar artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1972/2003. De particulieren konden deze producten voorts niet identificeren aan de hand van een nationale regeling, daar de Estse douanenomenclatuur vanaf 1 mei 2004 was opgeheven.

42      Derhalve dient te worden geoordeeld dat de relevante bepalingen van de verordeningen nr. 1789/2003 en nr. 1972/2003 niet vanaf 1 mei 2004 in Estland aan particulieren konden worden tegengeworpen, daar zij niet in de Estse taal regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt of opgenomen in het nationale recht van deze lidstaat.

43      De Estse regering wijst er evenwel op dat Pimix in het hoofdgeding wist wat haar verplichtingen vanaf 1 mei 2004 inhielden daar de Toetredingsakte van 2003 reeds voorzag in de heffing van een belasting op overtollige voorraden landbouwproducten. Volgens deze regering zou het in strijd zijn met het doel van verordening nr. 1972/2003 en van de Toetredingsakte van 2003 – te weten speculatie in landbouwproducten te bestrijden – als deze verordening niet kon worden tegengeworpen aan particulieren.

44      Het Hof heeft evenwel reeds verklaard dat de inachtneming van de in de punten 33 tot en met 38 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, die is ingegeven door het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel, niet in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel, aangezien dit laatste beginsel geen voorschriften kan betreffen die nog niet kunnen worden tegengeworpen aan particulieren. Wanneer op grond van het doeltreffendheidsbeginsel wordt aanvaard dat een niet regelmatig bekendgemaakte handeling kan worden tegengeworpen, zouden particulieren in de betrokken lidstaat de negatieve gevolgen moeten dragen van de niet-nakoming van de op de instanties van de Unie rustende verplichting om op de datum van toetreding het volledige acquis communautaire in alle officiële talen van de Unie ter beschikking van die particulieren te stellen (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 42).

45      De Estse regering stelt ook dat Pimix zonder moeilijkheden haar aangifteplicht in het kader van de ÜLTS is nagekomen, hetgeen aantoont dat zij zelfs vóór de regelmatige bekendmaking van de verordeningen nr. 1789/2003 en nr. 1972/2003 in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie wist wat haar verplichtingen inhielden.

46      Dat de verzoekende vennootschap in het hoofdgeding de hoeveelheden belastbare producten in haar bezit op 1 mei 2004 correct heeft aangegeven en dus op de hoogte was van de toepasselijke Unieregeling, volstaat evenwel niet om een Unieregeling die niet regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, aan particulieren te kunnen tegenwerpen (zie in die zin arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 46).

47      Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing, in Estland, op particulieren van bepalingen van verordening nr. 1972/2003 die op 1 mei 2004 niet in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie waren bekendgemaakt of overgenomen in het nationale recht van deze lidstaat, ook al konden deze particulieren er via andere wegen kennis van nemen.

 Kosten

48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing, in Estland, op particulieren van bepalingen van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, die op 1 mei 2004 niet in de Estse taal in het Publicatieblad van de Europese Unie waren bekendgemaakt of overgenomen in het nationale recht van deze lidstaat, ook al konden deze particulieren er via andere wegen kennis van nemen.

ondertekeningen


* Procestaal: Ests.