Hof van Justitie EU 06-06-2013 ECLI:EU:C:2013:368
Hof van Justitie EU 06-06-2013 ECLI:EU:C:2013:368
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 6 juni 2013
Uitspraak
Arrest van het Hof (Tweede kamer)
6 juni 2013(*)
"Handelspolitiek - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikelen 13 en 14 - Ingevoerde producten van oorsprong uit China - Antidumpingrechten - Ontwijking - Verzending van goederen over Maleisië - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 - Registratie van invoer - Inning van antidumpingrechten - Terugwerkende kracht"
In zaak C-667/11,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) bij beslissing van 8 december 2011, ingekomen bij het Hof op 27 december 2011, in de procedure
Paltrade EOOD
tegenNachalnik na Mitnicheski punkt – Pristanishte Varna pri Mitnitsa Varna,
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, G. Arestis (rapporteur), J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: M. Aleksejev, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 januari 2013,
gelet op de opmerkingen van:
-
Nachalnik na Mitnicheski punkt – Pristanishte Varna pri Mitnitsa Varna, vertegenwoordigd door S. Valkova, S. Yordanova, V. Konova en M. Yanev,
-
de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door T. Ivanov en Y. Atanasov als gemachtigden,
-
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,
-
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,
-
Hongarije, vertegenwoordigd door K. Szíjjártó als gemachtigde,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. França, D. Stefanov en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de voorwaarden om met terugwerkende kracht antidumpingrechten te heffen in het kader van uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 194, blz. 6; hierna: „uitvoeringsverordening”), naar aanleiding van een onderzoek naar ontwijking in de zin van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51; hierna: „basisverordening”).
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Paltrade EOOD (hierna: „Paltrade”) en de Nachalnik na Mitnicheski punkt – Pristanishte Varna (hoofd van het douanekantoor van Varna-haven) bij de Nachalnik Mitnitsa Varna (directeur van de douane te Varna) (hierna: „douaneautoriteit”) over de beschikking waarbij Paltrade bijkomende antidumpingrechten zijn opgelegd.
Toepasselijke bepalingen
Punt 19 van de considerans van de basisverordening luidt:
„[...] Aangezien bij de multilaterale handelsbesprekingen nog geen oplossing voor dit probleem is gevonden en in afwachting van het resultaat van de doorverwijzing naar de antidumpingcommissie van de WTO, dienen in de communautaire wetgeving bepalingen te worden opgenomen om bepaalde praktijken, zoals de loutere assemblage van producten in de Gemeenschap of in een derde land, tegen te gaan die hoofdzakelijk de ontwijking van antidumpingmaatregelen ten doel hebben.”
Artikel 13 van de basisverordening, „Ontwijking”, bepaalt:
„1.De overeenkomstig deze verordening ingestelde antidumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen of van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of delen daarvan, wanneer er ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. [...] Ontduiking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Gemeenschap of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Gemeenschap als gevolg van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor de soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2.
[...]
3.Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in lid 1 omschreven factoren. Het onderzoek wordt, [...] geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die door de douaneautoriteiten kan worden bijgestaan, en wordt binnen negen maanden voltooid. Wanneer de definitief vastgestelde feiten de uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité het daartoe strekkende besluit. [...] De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. [...]”
Artikel 14 van de basisverordening, „Algemene bepalingen”, luidt:
„[...]
5.De Commissie kan, na overleg in het raadgevend comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen.”
Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 heeft een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 29, blz. 1).
Krachtens artikel 1, lid 2, van die verordening bedraagt het definitieve antidumpingrecht 85 % onder de aanvullende Taric-code A999 voor alle andere ondernemingen dan die welke worden opgesomd in de tabel in die bepaling.
Vervolgens heeft de Commissie bij verordening (EU) nr. 966/2010 van 27 oktober 2010 (PB L 282, blz. 29) een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij verordening nr. 91/2009 ingestelde antidumpingrechten door de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en registratie van deze invoer verplicht gesteld.
Punt 18 van de considerans van verordening nr. 966/2010 luidt:
„Ingevolge artikel 14, lid 5, van de basisverordening dient de invoer van het betrokken product te worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, met terugwerkende kracht passende antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de dag waarop met de registratie van deze uit Maleisië verzonden invoer is begonnen.”
Bij artikel 2 van die verordening is registratie van deze invoer verplicht gesteld.
De uitvoeringsverordening bepaalt dat het door verordening nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht wordt uitgebreid tot de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië. In artikel 1 van de uitvoeringsverordening is bepaald:
„1.Het definitieve antidumpingrecht voor ‚alle andere ondernemingen’ dat bij artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 91/2009 is ingesteld op [de betrokken producten] van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt uitgebreid tot [de betrokken producten] verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7318 12 90, ex 7318 14 91 [...] (Taric-codes [...] 7318 12 90 91, [...] 7318 14 91 91 [...]), [...]
[...]
3.Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, die overeenkomstig artikel 2 van verordening (EU) nr. 966/2010 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009 worden geregistreerd, met uitzondering van de producten die door de in lid 1 vermelde ondernemingen worden geproduceerd.
[...]”
Artikel 78 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), bepaalt:
„1.De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.
[...]
3.Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.”
Artikel 217, lid 1, sub a, van het douanewetboek luidt:
„1.Elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, hierna ‚bedrag aan rechten’ genoemd, dient door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken en dient door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet, te worden geregistreerd (boeking).
De eerste alinea is niet van toepassing in gevallen:
waarin een voorlopig anti-dumpingrecht of compenserend recht is ingesteld [...]”
Artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 555/2011 van de Raad van 6 juni 2011 (PB L 150, blz. 3), bepaalt:
„De Commissie stelt een geïntegreerd tarief van de Gemeenschappen, hierna ‚TARIC’ genoemd, vast dat zowel aan de vereisten van het gemeenschappelijk douanetarief als aan die van de statistieken van de buitenlandse handel, het handels- en landbouwbeleid en andere beleidsmaatregelen van de Gemeenschap in verband met de invoer en de uitvoer van goederen voldoet.
[...]”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
Op 31 januari 2011 heeft Paltrade, met zetel te Varna, een douaneaangifte gedaan door middel van enig document nr. 11BG002005H0004290 (hierna: „ED”), waarbij de volgende goederen gelijktijdig werden aangegeven voor het vrije verkeer en ten verbruike: 2 528 800 houtschroeven en 634 000 zelftappende schroeven die waren verzonden uit Maleisië en behoorden tot de producten waarop de uitvoeringsverordening een antidumpingrecht had ingesteld. De verschuldigde douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde zijn geboekt op 31 januari 2011, voordat het antidumpingrecht definitief was uitgebreid tot de invoer van die goederen.
Na inwerkingtreding van de vastgestelde uitvoeringsverordening – op 27 juli 2011 – heeft de douaneautoriteit naar aanleiding van de vrijgave van de betrokken goederen de aangifte evenwel a posteriori gecontroleerd op basis van artikel 78 van het douanewetboek om na te gaan of de daarin opgenomen gegevens correct waren. Bij de controle van het ED en de daarbij gevoegde documenten heeft de douaneautoriteit vastgesteld dat dit document was geregistreerd in het onderzoekstijdvak van verordening nr. 966/2010. De douaneautoriteit heeft dientengevolge de gegevens in het betrokken document gerectificeerd.
De Bulgaarse douaneautoriteiten hebben geen bijzondere maatregelen getroffen voor de registratie van de importen uit Maleisië en evenmin de in artikel 1, lid 2, van verordening nr. 91/2009 neergelegde aanvullende Taric-code A999 gebruikt. Zij hebben daarentegen de gewone procedure voor registratie van douaneaangiften volgens het ED-model gevolgd, in het geïntegreerde informatiesysteem van de Bulgaarse douanediensten (Balgarska integrirana mitnicheska informatsionna sistema; hierna: „BIMIS”).
Bij beschikking nr. 9300-843 van 10 augustus 2011 heeft de douaneautoriteit Paltrade bijkomend 14 623,75 BGN antidumpingrechten en 2 924,76 BGN btw opgelegd. Paltrade heeft bij de Administrativen sad Varna beroep ingesteld tegen deze beschikking.
In die omstandigheden heeft de Administrativen sad Varna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Mag op grond van artikel 1 van [de] uitvoeringsverordening [...] met terugwerkende kracht een antidumpingrecht worden geheven, zonder dat een registratie heeft plaatsgevonden – behalve de registratie van het enig document in het BIMIS – waarbij de in artikel 1 van verordening [...] nr. 91/2009 [...] bedoelde aanvullende Taric-code is ingeschreven?
Wat is overeenkomstig punt 18 van de considerans van verordening nr. 966/2010 het passende tarief voor een antidumpingrecht dat op grond van [de uitvoeringsverordening] met terugwerkende kracht wordt geheven?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, lid 5, van de basisverordening, waarnaar artikel 2 van verordening nr. 966/2010 verwijst, aldus moet worden uitgelegd dat de wijze van registratie zoals in het hoofdgeding in overeenstemming is met die bepaling en derhalve volstaat om op grond van artikel 1 van de uitvoeringsverordening met terugwerkende kracht een antidumpingrecht te heffen naar aanleiding van een onderzoek waarbij wordt vastgesteld dat de door verordening nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrechten zijn ontweken, en wat in voorkomend geval het bedrag zou zijn van een dergelijk uitgebreid antidumpingrecht dat op grond van de uitvoeringsverordening met terugwerkende kracht wordt geheven.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
De Bulgaarse regering en de douaneautoriteit stellen dat geen registratie hoeft te worden ingevoerd die verschilt van het ED in het BIMIS, aangezien dit systeem de op de Taric-codes gebaseerde informatiesystemen met elkaar kan verbinden. Volgens die partijen worden de douanedocumenten voor alle mogelijke bestemmingen en douaneregelingen die zijn neergelegd in Europese en nationale douanewetgeving automatisch verwerkt door het BIMIS, waarmee informatie uit de databank met douanedocumenten kan worden verzameld.
De Spaanse en de Italiaanse regering, Hongarije en de Commissie menen ook dat volgens de relevante bepalingen van de basisverordening, van verordening nr. 966/2010 en van de uitvoeringsverordening die betrekking hebben op de registratie van de betrokken invoer, geen specifieke registratie hoeft te worden ingesteld. Elk nationaal registratiesysteem moet worden worden geacht te volstaan voor zover het de douaneautoriteiten in staat stelt de geregistreerde invoer te kennen op het ogenblik van publicatie van de verordening waarbij wordt vastgesteld dat antidumpingrechten over die geregistreerde invoer moeten worden geheven, en die rechten te innen en mee te delen.
De Commissie voegt daaraan toe dat de geldende registratie van enige documenten in het BIMIS ruimschoots volstaat om de doelstellingen van artikel 14, lid 5, van de basisverordening te verwezenlijken.
Verweerster in het hoofdgeding, de Commissie en alle regeringen die opmerkingen hebben gemaakt, betogen dat in de uitvoeringsverordening uitdrukkelijk is vermeld dat voor de ondernemingen in Maleisië waartoe het door verordening nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht is uitgebreid, een antidumpingrecht van 85 % moet worden toegepast.
Beoordeling door het Hof
Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening kunnen de krachtens die verordening ingestelde antidumpingrechten worden uitgebreid tot de invoer van soortgelijke producten, of delen daarvan, uit derde landen wanneer ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Krachtens lid 3 van dat artikel wordt het onderzoek geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten opdracht kan geven de betrokken invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening te registreren.
Artikel 13, lid 3, bepaalt meer in het bijzonder dat indien sprake is van ontwijking, de uitbreiding van de reeds ingestelde definitieve maatregelen geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening registratie werd geëist.
Volgens laatstbedoelde bepaling kan de Commissie de bevoegde nationale autoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat tot de betrokken producten uitgebreide maatregelen kunnen worden toegepast op de invoer ervan met ingang van de datum van registratie. De registratie van de betrokken producten wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan de registratieplicht onderworpen.
Opgemerkt zij dat volgens het doel en de systematiek van de basisverordening, in het bijzonder punt 19 van de considerans en artikel 13, een verordening waarbij een antidumpingrecht wordt uitgebreid er uitsluitend toe strekt de doeltreffendheid van dat recht te verzekeren en te vermijden dat het wordt ontweken. Een maatregel tot uitbreiding van een definitief antidumpingrecht is dus slechts ondergeschikt aan de oorspronkelijke handeling waarbij dat recht is ingesteld en die de doeltreffende toepassing van de definitieve maatregelen handhaaft.
Bijgevolg dient ook de verplichting tot registratie van de betrokken invoer, in het specifieke kader van ontwijking, de doeltreffendheid van de uitgebreide definitieve maatregelen, door de toepassing van de rechten met terugwerkende kracht mogelijk te maken om te vermijden dat de toe te passen definitieve maatregelen hun nuttig effect verliezen. In dat verband moeten de bevoegde nationale autoriteiten, aangezien de Commissie hun de opdracht heeft gegeven passende maatregelen te nemen voor de registratie van de betrokken invoer om ervoor te zorgen dat de uitgebreide antidumpingrechten met terugwerkende kracht worden geïnd, aan die verplichting voldoen.
In het hoofdgeding heeft verordening nr. 91/2009 een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van de betrokken producten van oorsprong uit China. Vervolgens heeft verordening nr. 966/2010, door de opening van een onderzoek naar mogelijke ontwijking van die maatregel, in artikel 2 ervan en op grond van de artikelen 13, lid 3, en 14, lid 5, van de basisverordening, de registratie van de invoer van de betrokken uit Maleisië verzonden producten verplicht gesteld. Nadat ontwijking was vastgesteld, is bij de uitvoeringsverordening het door verordening nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht uitgebreid tot de invoer van de betrokken producten, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land.
Artikel 2 van verordening nr. 966/2010 bepaalt immers dat in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding de lidstaten verplicht zijn een aantal passende uitvoeringsmaatregelen vast te stellen voor de registratie van de betrokken invoer, overeenkomstig de artikelen 13, lid 3, en 14, lid 5, van de basisverordening.
Het staat echter, bij gebreke van enige precisering in de basisverordening of in verordening nr. 966/2010 over de voorwaarden waaronder de lidstaten moeten overgaan tot registratie, aan deze laatste om die voorwaarden zodanig in te vullen dat de uitgebreide antidumpingrechten correct met terugwerkende kracht worden geïnd en zo het doel van die verordening wordt verwezenlijkt.
In dat verband blijkt uit de stukken dat de registratie door middel van het ED in het bestaande BIMIS voldoet aan de opgelegde verplichting, voor zover deze registratie geen twijfel laat bestaan inzake de identificatie van alle belastbare invoerverrichtingen van de betrokken producten en het mogelijk maakt om doeltreffend alle beschikbare informatie te verzamelen teneinde de uitgebreide antidumpingrechten correct met terugwerkende kracht te innen.
Registratie zoals die in het hoofdgeding is dus in overeenstemming met de vereisten van artikel 14, lid 5, van de basisverordening.
Bijgevolg voldoet de registratie in casu aan de verplichting die is opgelegd bij de toepasselijke bepalingen van de betrokken verordeningen.
Wat het tarief betreft van het op grond van de uitvoeringsverordening met terugwerkende kracht geïnde antidumpingrecht, volgt uit artikel 1, lid 1, van die verordening dat het recht dat is uitgebreid tot de invoer van de betrokken goederen van oorsprong uit Maleisië, het in artikel 1, lid 2, van verordening nr. 91/2009 neergelegde definitieve antidumpingrecht is dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.
Krachtens artikel 1, lid 2, van laatstbedoelde verordening bedraagt het uitgebreide antidumpingrecht 85 %.
Uit een en ander volgt dat de gestelde vragen als volgt moeten worden beantwoord:
-
Artikel 14, lid 5, van de basisverordening, waarnaar artikel 2 van verordening nr. 966/2010 verwijst, moet aldus worden uitgelegd dat de wijze van registratie zoals in het hoofdgeding in overeenstemming is met die bepaling en dus volstaat om op grond van artikel 1 van de uitvoeringsverordening met terugwerkende kracht een antidumpingrecht te heffen naar aanleiding van een onderzoek waarbij wordt vastgesteld dat de door verordening nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrechten zijn ontweken.
-
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van verordening nr. 91/2009 bedraagt het uitgebreide antidumpingrecht dat met terugwerkende kracht wordt geheven over de producten die zijn ingevoerd vóór de inwerkingtreding van de uitvoeringsverordening, 85 % voor „alle andere ondernemingen”.
Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 14, lid 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen door artikel 2 van verordening (EU) nr. 966/2010 van de Commissie van 27 oktober 2010 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en tot registratie van deze invoer, moet aldus worden uitgelegd dat de wijze van registratie zoals in het hoofdgeding in overeenstemming is met die bepaling en dus volstaat om op grond van artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, met terugwerkende kracht een antidumpingrecht te heffen naar aanleiding van een onderzoek waarbij wordt vastgesteld dat de door verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, ingestelde definitieve antidumpingrechten zijn ontweken.
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van verordening nr. 91/2009 bedraagt het uitgebreide antidumpingrecht dat met terugwerkende kracht wordt geheven over de producten die zijn ingevoerd vóór de inwerkingtreding van uitvoeringsverordening nr. 723/2011, 85 % voor „alle andere ondernemingen”.
ondertekeningen