Zaak C-299/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 15 juni 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij Gemeente Vlaardingen
Zaak C-299/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 15 juni 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij Gemeente Vlaardingen
10.9.2011 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 269/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 15 juni 2011 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij Gemeente Vlaardingen
(Zaak C-299/11)
2011/C 269/48
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën
Verweerster: Gemeente Vlaardingen
Prejudiciële vraag
Moet artikel 5, lid 7, aanhef en letter a, van de Zesde richtlijn(1) gelezen in samenhang met artikel 5, lid 5, en artikel 11, A, aanhef, lid 1, letter b, van de Zesde richtlijn, zo worden uitgelegd dat een lidstaat bij de ingebruikneming door een belastingplichtige voor vrijgestelde doeleinden van een onroerend goed BTW kan heffen in een geval, waarin:
— | dat onroerend goed bestaat uit een op eigen grond en in zijn opdracht tegen vergoeding door een derde opgeleverd (bouw)werk, en |
— | die grond voorheen door de belastingplichtige voor (dezelfde) van BTW vrijgestelde bedrijfsdoeleinden werd gebruikt, en door de belastingplichtige voor die eigen grond niet eerder aftrek van BTW is genoten, met als gevolg dat (de waarde van de) eigen grond in de heffing van BTW wordt betrokken? |