Home

Zaak F-63/11: Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — ZZ/Commissie

Zaak F-63/11: Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — ZZ/Commissie

30.7.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/32


Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-63/11)

2011/C 226/64

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

het stilzwijgend besluit, op 12 augustus 2010 door de directeur-generaal van het OLAF in zijn hoedanigheid van TAOBG genomen, om verzoekers overeenkomst niet te verlengen, zoals dat met name volgt uit het uitblijven van antwoord op het verzoek dat laatstgenoemde hem op 12 april heeft gedaan, nietig verklaren;

voor zover nodig, het besluit van het TAOBG van 22 februari 2011 tot afwijzing van de door verzoeker op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht, nietig verklaren;

dientengevolge, verzoeker herplaatsen in de functie die hij bij het OLAF had, in het kader van een verlenging van zijn overeenkomst overeenkomstig de statutaire vereisten;

subsidiair, indien het hierboven geformuleerde verzoek om herplaatsing niet mocht worden ingewilligd, de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de door verzoeker geleden materiële schade, welke voorlopig en ex aequo et bono wordt vastgesteld op het verschil tussen de bezoldiging die hij als tijdelijk functionaris van het OLAF heeft ontvangen en die welke hij in de thans door hem bezette post ontvangt (ongeveer 3 000 EUR per maand), minstens voor een duur gelijk aan die van zijn oorspronkelijke overeenkomst (4 jaar), en voor een langere duur wanneer die overeenkomst voor een derde maal zou zijn verlengd, waardoor hij aanspraak kon maken op een overeenkomst voor onbepaalde tijd;

in elk geval, de verwerende partij veroordelen tot betaling van een voorlopig en ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 5 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van het te wijzen vonnis;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.