Home

Zaak T-65/11: Beroep ingesteld op 28 januari 2011 — Recombined Dairy System/Europese Commissie

Zaak T-65/11: Beroep ingesteld op 28 januari 2011 — Recombined Dairy System/Europese Commissie

2.4.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 103/25


Beroep ingesteld op 28 januari 2011 — Recombined Dairy System/Europese Commissie

(Zaak T-65/11)

2011/C 103/43

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Recombined Dairy System A/S (Horsens, Denemarken) (vertegenwoordigers: T. K. Kristjánsson en T. Gønge, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Artikel 1, leden 2 en 4, van het besluit C(2010) 7692 van de Europese Commissie van 12 november 2010 (Zaak REC 03/08), gericht aan de Deense belastingadministratie, waarbij wordt vastgesteld dat het achteraf boeken van invoerrechten ten belope van een bedrag van 1 406 486,06 EUR (DKK 10 492 385,99), als bedoeld bij het verzoek van het Koninkrijk Denemarken van 6 oktober 2008, is gerechtvaardigd, en dat een vrijstelling van invoerrechten ten belope van een bedrag van 1 234 365,24 EUR (DKK 9 208 364,69), als bedoeld bij het verzoek van het Koninkrijk Denemarken van 6 oktober 2008, niet is gerechtvaardigd, nietig te verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De vaststelling van de Commissie dat een boeking achteraf is gerechtvaardigd en dat een vrijstelling van de bedoelde invoerrechten niet is gerechtvaardigd, is gebaseerd op een beoordeling of er door de autoriteiten een vergissing werd begaan als bedoeld in de artikelen 236 en 220, lid 2, sub b, en of er bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek voorhanden zijn.(1)

In het bestreden besluit stelt de Commissie vast dat:

er door de autoriteiten geen vergissing werd begaan met betrekking tot twee producten waarvoor verzoekster bindende tariefinlichting (BTI) had verkregen;

er door de autoriteiten een vergissing werd begaan met betrekking tot een product betreffende welk de belastingadministratie verzoekster had ingelicht dat een BTI niet nodig was, aangezien verzoekster in het bezit was van een BTI voor een product waarvoor dezelfde invoerrechten golden;

er door de autoriteiten geen vergissing werd begaan met betrekking tot twee andere producten, waarvoor verzoeker niet om BTI’s had verzocht, aangezien voor deze producten dezelfde invoerrechten golden als voor producten waarvoor verzoekster BTI’s had verkregen.

De Commissie was verder van mening dat er bijzondere omstandigheden voorhanden waren voor de twee producten waarvoor BTI’s werden verleend en voor het product waarvoor werd beslist dat een BTI niet nodig was, maar dat er geen bijzondere omstandigheden voorhanden waren voor de twee laatste producten, aangezien verzoekster voor deze producten niet om BTI’s had verzocht.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster de volgende middelen aan:

1) Eerste middel: de autoriteiten hebben een vergissing begaan met betrekking tot alle vijf producten voor de gehele periode, aangezien verzoekster op grond van de indeling ervan door de belastingadministratie onder opschrift 3504 van de gepubliceerde BTI’s een gewettigd vertrouwen in de juistheid van deze indeling had.

2) Tweede middel: er zijn bijzondere omstandigheden voorhanden aangaande de twee producten waarvoor niet om BTI’s werd verzocht, aangezien het feit dat de belastingadministratie haar jarenlange uitlegging van het communautair douanewetboek met terugwerkende kracht verandert, niet als een normaal handelsrisico kan worden beschouwd.(2)