Home

Zaak C-221/12: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België) — Belgacom NV/Interkommunale voor Teledistributie van het Gewest Antwerpen (Integan), Inter-Media, West-Vlaamse Energie- en Teledistributiemaatschappij (WVEM), Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 49 VWEU — Vrijheid van vestiging — Artikel 56 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie — Transparantieverplichting — Werkingssfeer — Overeenkomst tussen openbare lichamen van lidstaat en onderneming uit zelfde lidstaat — Overdracht door deze lichamen van hun televisieactiviteiten alsook, voor bepaalde duur, van exclusief gebruiksrecht op hun kabelnetwerken aan onderneming uit deze lidstaat — Mogelijkheid voor marktdeelnemer uit zelfde lidstaat om zich voor rechterlijke instanties van deze lidstaat op artikelen 49 VWEU en 56 VWEU te beroepen — Geen marktbevraging — Rechtvaardiging — Bestaan van vroegere overeenkomst — Dading die ertoe strekt einde te maken aan geding betreffende uitlegging van deze overeenkomst — Risico van waardevermindering van overgedragen activiteit)

Zaak C-221/12: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België) — Belgacom NV/Interkommunale voor Teledistributie van het Gewest Antwerpen (Integan), Inter-Media, West-Vlaamse Energie- en Teledistributiemaatschappij (WVEM), Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 49 VWEU — Vrijheid van vestiging — Artikel 56 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie — Transparantieverplichting — Werkingssfeer — Overeenkomst tussen openbare lichamen van lidstaat en onderneming uit zelfde lidstaat — Overdracht door deze lichamen van hun televisieactiviteiten alsook, voor bepaalde duur, van exclusief gebruiksrecht op hun kabelnetwerken aan onderneming uit deze lidstaat — Mogelijkheid voor marktdeelnemer uit zelfde lidstaat om zich voor rechterlijke instanties van deze lidstaat op artikelen 49 VWEU en 56 VWEU te beroepen — Geen marktbevraging — Rechtvaardiging — Bestaan van vroegere overeenkomst — Dading die ertoe strekt einde te maken aan geding betreffende uitlegging van deze overeenkomst — Risico van waardevermindering van overgedragen activiteit)

11.1.2014

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België) — Belgacom NV/Interkommunale voor Teledistributie van het Gewest Antwerpen (Integan), Inter-Media, West-Vlaamse Energie- en Teledistributiemaatschappij (WVEM), Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE)

(Zaak C-221/12)(1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie - Transparantieverplichting - Werkingssfeer - Overeenkomst tussen openbare lichamen van lidstaat en onderneming uit zelfde lidstaat - Overdracht door deze lichamen van hun televisieactiviteiten alsook, voor bepaalde duur, van exclusief gebruiksrecht op hun kabelnetwerken aan onderneming uit deze lidstaat - Mogelijkheid voor marktdeelnemer uit zelfde lidstaat om zich voor rechterlijke instanties van deze lidstaat op artikelen 49 VWEU en 56 VWEU te beroepen - Geen marktbevraging - Rechtvaardiging - Bestaan van vroegere overeenkomst - Dading die ertoe strekt einde te maken aan geding betreffende uitlegging van deze overeenkomst - Risico van waardevermindering van overgedragen activiteit)

2014/C 9/12

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgacom NV

Verwerende partijen: Interkommunale voor Teledistributie van het Gewest Antwerpen (INTEGAN), Inter-Media, West-Vlaamse Energie- en Teledistributiemaatschappij (WVEM), Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State van België — Uitlegging van de artikelen 49 en 56 VWEU — Werkingssfeer — Transparantiebeginsel — Overeenkomst tussen een openbaar lichaam en een onderneming uit dezelfde lidstaat betreffende de overdracht van bepaalde rechten van dit openbaar lichaam aan de betrokken onderneming, zonder openbaarmaking of zonder dat andere ondernemingen zijn uitgenodigd om offertes in te dienen

Dictum

1)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat een marktdeelnemer uit een lidstaat voor de rechterlijke instanties van deze lidstaat kan aanvoeren dat de uit deze artikelen voortvloeiende transparantieverplichting is geschonden bij de sluiting van een overeenkomst waarbij een of meer openbare lichamen van deze lidstaat aan een marktdeelnemer uit dezelfde lidstaat een concessieovereenkomst voor diensten hebben gegund die een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft, of een marktdeelnemer het exclusieve recht voor het uitoefenen van een economische activiteit hebben verleend dat een dergelijk belang heeft.

2)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat:

de wil om bepaalde gebruiksrechten op kabelnetwerken van openbare lichamen niet te schenden die deze lichamen bij een vroegere overeenkomst aan een marktdeelnemer hebben verleend, niet kan rechtvaardigen dat deze overeenkomst op een met het Unierecht strijdige wijze wordt uitgebreid in die zin dat rechtstreeks een dienstenconcessie of een exclusief recht voor het uitoefenen van een activiteit wordt verleend met een duidelijk grensoverschrijdend belang, ook niet wanneer hiermee wordt beoogd een einde te maken aan een geschil tussen de betrokken partijen over de draagwijdte van deze overeenkomst dat is ontstaan door omstandigheden waarop zij totaal geen vat hadden;

economische redenen, zoals de wil om een waardevermindering van een economische activiteit te vermijden, geen dwingende redenen van algemeen belang zijn die kunnen rechtvaardigen dat een dienstenconcessie voor deze activiteit of een exclusief recht voor het verrichten van deze activiteit met een duidelijk grensoverschrijdend belang rechtstreeks wordt verleend in afwijking van de in deze artikelen vervatte beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.