Home

Hof van Justitie EU 17-07-2014 ECLI:EU:C:2014:2084

Hof van Justitie EU 17-07-2014 ECLI:EU:C:2014:2084

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
17 juli 2014

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

17 juli 2014(*)

"Niet-nakoming - Eigen middelen - Navordering van invoerrechten - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten - Niet-uitgevoerde suikeroverschotten"

In zaak C‑335/12,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 13 juli 2012,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster, tegen

Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, J. Gomes, P. Rocha en A. Cunha als gemachtigden,

verweerster,

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur), A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 december 2013,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 maart 2014,

het navolgende

Arrest

1 De Europese Commissie verzoekt het Hof vast stellen dat de Portugese Republiek, door te weigeren de Commissie een bedrag van 785 078,50 EUR aan rechten voor na haar toetreding tot de Europese Gemeenschap niet-uitgevoerde suikeroverschotten ter beschikking te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 10 EG, artikel 254 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (PB 1985, L 302, blz. 23; hierna: „Toetredingsakte”), artikel 7 van besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 128, blz. 15), de artikelen 4, 7 en 8 van verordening (EEG) nr. 579/86 van de Commissie van 28 februari 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de op 1 maart 1986 in Spanje en in Portugal aanwezige voorraden van producten uit de sector suiker (PB L 57, blz. 21), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3332/86 van de Commissie van 31 oktober 1986 (PB L 306, blz. 37; hierna: „verordening nr. 579/86”), artikel 2 van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB L 197, blz. 1), en de artikelen 2, 11 en 17 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1).

Toepasselijke bepalingen

2 Artikel 254 van de Toetredingsakte luidt:

„Alle voorraden van producten die zich op 1 maart 1986 op het grondgebied van Portugal in het vrije verkeer bevinden en die de normale overdrachtshoeveelheid overschrijden, moeten door de Portugese Republiek te haren laste worden afgebouwd in het kader van nader te omschrijven communautaire procedures en binnen termijnen die volgens artikel 258 moeten worden vastgesteld. Het begrip ‚normale overdrachthoeveelheid’ wordt voor elk product omschreven aan de hand van de specifieke criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening.”

3 Artikel 371 van de Toetredingsakte luidt:

„1.

Het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de Gemeenschappen [...] wordt toegepast overeenkomstig de artikelen 372 tot en met 375.

2.

Elke verwijzing naar het besluit van 21 april 1970 in de artikelen van dit hoofdstuk, geldt als verwijzing naar het besluit van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen vanaf de inwerkingtreding van dit laatste besluit.”

4 Artikel 372, eerste alinea, van de Toetredingsakte luidt:

„De ‚landbouwheffingen’ genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, eerste alinea, sub a, van het besluit van 21 april 1970, omvatten eveneens de ontvangsten afkomstig van alle bedragen die worden vastgesteld bij invoer in het handelsverkeer tussen Portugal en de andere lidstaten en tussen Portugal en derde landen uit hoofde van de artikelen 233 tot en met 345 en van artikel 210, lid 3, en van artikel 213.”

5 Artikel 2 van besluit 85/257 bepaalt:

„De ontvangsten uit:

  1. de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met niet-lidstaten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld;

  2. de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met niet-lidstaten,

vormen eigen middelen die op de begroting van de Gemeenschappen worden opgevoerd.

[...]”

6 Artikel 7, lid 1, van dit besluit luidt als volgt:

„De in de artikelen 2 en 3 bedoelde communautaire middelen worden door de lidstaten geheven overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die daartoe in voorkomend geval worden gewijzigd. De lidstaten stellen deze middelen ter beschikking van de Commissie.”

7 Artikel 2, lid 1, van besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 185, blz. 24) bepaalt:

„Vormen op de begroting van de Gemeenschappen opgevoerde eigen middelen, de ontvangsten uit:

  1. de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met niet-lidstaten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld;

  2. de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met niet-lidstaten, alsmede de douanerechten op de onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten;

[...]”

8 Artikel 8, lid 1, van dit besluit luidt:

„De in artikel 2, lid 1, sub a en b, bedoelde eigen middelen van de Gemeenschappen worden door de lidstaten geïnd overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, die in voorkomend geval aan de communautaire voorschriften worden aangepast. [...] De lidstaten stellen de in artikel 2, lid 1, sub a tot en met d, bedoelde middelen ter beschikking van de Commissie.”

9 Artikel 1 van verordening nr. 1697/79 luidt:

„1.

In deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de bevoegde autoriteiten overgaan tot navordering van rechten bij invoer of bij uitvoer die om ongeacht welke reden niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen waarvoor een aangifte voor een douaneregeling is gedaan waaruit de verplichting tot betaling van die rechten voortvloeide.

2.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. rechten bij invoer: de douanerechten en heffingen van gelijke werking, alsmede de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer, vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die uit hoofde van artikel 235 van het Verdrag van toepassing zijn op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen;

[...]

  1. boeking: de administratieve handeling waardoor het door de bevoegde autoriteiten aan rechten bij invoer of bij uitvoer te heffen bedrag naar behoren wordt vastgesteld;

  2. douaneschuld: de op een natuurlijke of rechtspersoon rustende verplichting tot betaling van de rechten bij invoer of bij uitvoer die krachtens de geldende bepalingen op aan dergelijke rechten onderworpen goederen van toepassing zijn.”

10 Artikel 2 van verordening nr. 1697/79 bepaalt:

„1.

Wanneer de bevoegde autoriteiten constateren dat het gehele of gedeeltelijke bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat wettelijk verschuldigd is voor een goed dat is aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, niet van de belastingschuldige is opgeëist, leiden zij een procedure in tot navordering van de niet-geheven rechten.

Deze procedure kan echter niet meer worden ingeleid na een termijn van drie jaar vanaf de dag waarop het oorspronkelijk van de belastingschuldige opgeëiste bedrag is geboekt, of, indien geen boeking heeft plaatsgevonden, vanaf de dag waarop de douaneschuld ter zake van het betrokken goed is ontstaan.

2.

De procedure tot navordering in de zin van lid 1 wordt ingeleid door kennisgeving aan de betrokkene van het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat hij verschuldigd is.”

11 In artikel 1 van verordening (EEG) nr. 3771/85 van de Raad van 20 december 1985 inzake de voorraden landbouwproducten in Portugal (PB L 362, blz. 21) is bepaald:

„In deze verordening worden de algemene voorschriften voor de toepassing van artikel 254 van de Toetredingsakte vastgesteld.”

12 Artikel 8 van verordening nr. 3771/85 bepaalt:

„1.

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten [(PB 1966, 172, blz. 3025)] of het daarmee overeenkomende artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten.

2.

De in lid 1 bedoelde bepalingen omvatten met name:

  1. de vaststelling van de in artikel 254 van de Toetredingsakte bedoelde voorraad voor de producten waarvan de hoeveelheden de normale overdrachtshoeveelheid overschrijden;

[...]

  1. de wijze waarop de overschotten worden afgezet.

3.

De in lid 1 bedoelde bepalingen kunnen betrekking hebben op:

[...]

  1. de heffing van een belasting wanneer de belanghebbende de voorschriften voor de afzet van de overschotten niet in acht neemt.”

13 In de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 579/86 staat te lezen:

  • „[...] gelet op het gevaar voor speculatie dat in de twee nieuwe lidstaten aanwezig is voor suiker en isoglucose – twee producten die gemakkelijk kunnen worden opgeslagen en waarvoor uitvoerrestituties worden vastgesteld – [...] moeten [bepalingen] worden vastgesteld voor de voorraden die op 1 maart 1986 [...] in Portugal in voorraad zijn”.

  • 14 De zesde overweging van de considerans van deze verordening luidt als volgt:

  • „[...] de hoeveelheden die de betrokken overdrachtshoeveelheid overschrijden en die vóór de vastgestelde datum niet zouden zijn uitgevoerd en dus niet uit de markt zouden zijn genomen, moeten worden beschouwd als zijnde afgezet op de interne markt van de Gemeenschap en als zijnde ingevoerd uit derde landen; [...] in dat geval [is het] dan ook gewettigd [...] te bepalen dat een bedrag wordt geheven gelijk aan de invoerheffing voor het betrokken product die op de laatste dag van de termijn voor de uitvoer van kracht was; [...] voor de omrekening van dat bedrag in nationale valuta [moet] de op die dag geldende landbouwkoers [...] worden toegepast”.

  • 15 Artikel 3 van deze verordening luidt als volgt:

    „1.

    De nieuwe lidstaten gaan over tot een afzonderlijke bestandsopname voor suiker en voor isoglucose die op hun respectieve grondgebied op 1 maart 1986 om 0.00 uur in het vrije verkeer zijn.

    2.

    Voor de toepassing van lid 1 moet iedereen die [...] een hoeveelheid suiker of isoglucose van ten minste 3 000 kg [...] die zich op 1 maart 1986 om 0.00 uur in het vrije verkeer bevindt voorhanden heeft, vóór 13 maart 1986 bij de bevoegde instanties aangifte doen van deze hoeveelheid.

    [...]”

    16 Artikel 4 van verordening nr. 579/86 bepaalt:

    „1.

    Wanneer de omvang van de bij de in artikel 3 bedoelde bestandsopname geconstateerde voorraad suiker of isoglucose voor een nieuwe lidstaat de voor deze lidstaat in artikel 2, lid 1, vastgestelde hoeveelheid overschrijdt, zorgt deze lidstaat ervoor dat [...] vóór 1 juli 1987, indien het om Portugal gaat, een hoeveelheid gelijk aan het verschil tussen de bij de bestandsopname geconstateerde hoeveelheid en de vastgestelde hoeveelheid naar buiten de Gemeenschap wordt uitgevoerd [...]

    [...]

    2.

    Voor de overeenkomstig lid 1 uit te voeren hoeveelheden:

    [...]

    1. moet de uitvoer van het betrokken product plaatsvinden [...] met betrekking tot Portugal vóór 1 juli 1987 vanaf het grondgebied van de nieuwe lidstaat waar de in lid 1 bedoelde constatering heeft plaatsgevonden en moet het product het geografisch grondgebied van de Gemeenschap vóór die datum hebben verlaten.”

    17 Artikel 5 van verordening nr. 579/86 bepaalt:

    „1.

    Het bewijs van uitvoer als bedoeld in artikel 4, lid 1, moet, behoudens overmacht, [...] voor de uitvoer vanuit Portugal vóór 1 september 1987 worden geleverd door overlegging van:

    1. de overeenkomstig artikel 6 door de bevoegde instantie van de betrokken nieuwe lidstaat afgegeven uitvoercertificaten;

    2. de in de artikelen 30 en 31 van verordening (EEG) nr. 3183/80 [van de Commissie van 3 december 1980 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer‑ en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 338, blz. 1)] bedoelde documenten die nodig zijn voor het vrijgeven van de waarborg.

    2.

    Indien het in lid 1 bedoelde bewijs niet vóór de vastgestelde datum wordt geleverd, wordt de betrokken hoeveelheid geacht te zijn afgezet op de binnenlandse markt van de Gemeenschap.

    [...]”

    18 Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 579/86 bepaalt:

    „Voor de hoeveelheden die in de zin van artikel 5, lid 2, worden beschouwd als zijnde afgezet op de interne markt van de Gemeenschap, wordt een bedrag geheven dat gelijk is aan:

    1. voor suiker, per 100 kilogram, de [...] op 30 juni 1987 voor Portugal geldende invoerheffing voor witte suiker, verhoogd of verlaagd naargelang van het geval met het compenserende bedrag toetreding dat op dezelfde dag voor de betrokken nieuwe lidstaat voor witte suiker van toepassing is;

    [...]”

    19 In artikel 8, lid 1, van de verordening is het volgende bepaald:

    „De nieuwe lidstaten nemen alle dienstige maatregelen voor de toepassing van deze verordening en stellen inzonderheid alle controleprocedures vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in artikel 3 bedoelde bestandsopnamen en voor de naleving van de in artikel 4, lid 1, bedoelde uitvoerverplichting.”

    20 Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1552/89 luidt:

    „Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht van de Gemeenschappen op de in artikel 2, lid 1, sub a en b, van besluit 88/376 genoemde middelen als vastgesteld zodra de belastingschuldige door de bevoegde dienst van de lidstaat in kennis wordt gesteld van het verschuldigde bedrag. Deze kennisgeving vindt met inachtneming van alle ter zake toepasselijke communautaire voorschriften plaats zodra de belastingschuldige bekend is en het bedrag van het recht door de bevoegde overheidsorganen kan worden berekend.”

    21 Artikel 11 van verordening nr. 1552/89 bepaalt:

    „Elke te late boeking op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken lidstaat tot het betalen van rente ten belope van de op de vervaldag geldende rentevoet op de geldmarkt van deze lidstaat voor korte-termijnfinanciering, vermeerderd met twee punten. Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd. De aldus verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.”

    22 Artikel 17 van deze verordening luidt:

    „1.

    De lidstaten zijn verplicht alle nodige maatregelen te treffen opdat de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie worden gesteld op de in deze verordening vastgestelde wijze.

    2.

    De lidstaten behoeven de bedragen van de vastgestelde rechten slechts dan niet ter beschikking van de Commissie te stellen indien door overmacht geen inning heeft kunnen plaatsvinden. Bovendien is het de lidstaten in bijzondere gevallen toegestaan deze bedragen niet ter beschikking van de Commissie te stellen wanneer na een diepgaand onderzoek van alle relevante gegevens van het betrokken geval blijkt dat de inning om redenen onafhankelijk van hun wil definitief onmogelijk is. De gevallen moeten, voor zover de bedragen meer dan 10 000 [EUR] belopen, worden vermeld in het in lid 3 bedoelde rapport, omgerekend in de nationale munteenheid tegen de wisselkoers van de eerste werkdag van oktober van het voorbije kalenderjaar; in dit verslag moeten de redenen worden vermeld waarom de lidstaat de betrokken bedragen niet ter beschikking heeft kunnen stellen. De Commissie beschikt over een termijn van zes maanden om, in voorkomend geval, haar opmerkingen aan de betrokken lidstaat te doen toekomen.

    [...]”

    Precontentieuze procedure

    23 Op 26 juni 2003 heeft de Portugese Republiek de Commissie op grond van artikel 17, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 2000/597/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting om aan de Commissie het bedrag van 785 078,50 EUR aan traditionele middelen ter beschikking te stellen.

    24 Volgens de Portugese Republiek konden die heffingen niet meer worden geïnd nadat het Supremo Tribunal Administrativo (administratief hooggerechtshof) bij arrest van 8 mei 2002 een aanvankelijk op 25 oktober 1990 aan de betrokken belastingschuldige meegedeeld betalingsbevel had vernietigd. Dit bevel had betrekking op de eigen middelen voor suikeroverschotten waarvoor op 1 september 1987, de door verordening nr. 579/86 gestelde einddatum, nog geen enkel bewijs van uitvoer was overgelegd.

    25 In antwoord op dat verzoek heeft de Commissie de Portugese autoriteiten bij brieven van 17 december 2003 en 20 februari 2004 verzocht om aanvullende informatie over de redenen waarom genoemde belastingschuldige meer dan drie jaar na het ontstaan van de douaneschuld van die schuld in kennis werd gesteld en over de gronden waarop het Supremo Tribunal Administrativo „de boeking van die schuld [had] vernietigd”.

    26 Bij brief van 22 maart 2004 hebben de Portugese autoriteiten de gevraagde informatie verstrekt alsmede een afschrift van het arrest van het Supremo Tribunal Administrativo van 8 mei 2002 en van het arrest van het Tribunal Tributário de Segunda Instância (hof van beroep voor fiscale zaken) van 26 maart 1996. Uit deze informatie blijkt dat de betrokken onderneming geen bewijzen had overgelegd van de uitvoer van de in haar bezit zijnde suikeroverschotten en dat zij op 30 oktober 1987, overeenkomstig een mededeling van de douanedienst van Funchal (Portugal) van 16 oktober 1987, een bedrag van 522 511,20 EUR had betaald. Na nieuwe controles hebben de Portugese autoriteiten deze onderneming meegedeeld dat zij een aanvullend bedrag van 785 078,50 EUR was verschuldigd. Die onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit waarbij dat bedrag te haren laste werd gelegd. De zaak werd aanhangig gemaakt bij het Supremo Tribunal Administrativo, dat – alvorens uitspraak te doen – verscheidene prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan het Hof, dat op 11 oktober 2001 beschikking William Hinton & Sons (C‑30/00, EU:C:2001:536 ) heeft gegeven. Vervolgens heeft het Supremo Tribunal Administrativo op 8 mei 2002 de vordering van de Portugese douaneautoriteiten definitief vernietigd op grond dat de kennisgeving van het bewuste aanvullende bedrag was gedaan op een tijdstip waarop die vordering reeds was verjaard.

    27 Bij brief van 19 juli 2004 heeft de Commissie de Portugese autoriteiten in kennis gesteld van de afwijzing van hun verzoek van 26 juni 2003 om te worden vrijgesteld van de verplichting om de betrokken eigen middelen ter beschikking te stellen van de Commissie. De Commissie heeft deze autoriteiten eveneens in kennis gesteld van haar standpunt dat de Portugese Republiek niet had aangetoond dat het niet aan haar te wijten was dat de betrokken eigen middelen niet konden worden nagevorderd. De Commissie heeft de Portugese autoriteiten dan ook verzocht om haar uiterlijk op 20 september 2004 een bedrag van 785 078,50 EUR ter beschikking te stellen.

    28 Bij brief van 29 november 2004 hebben de Portugese autoriteiten de diensten van de Commissie verzocht om hun standpunt te herzien.

    29 Bij brief van 28 juli 2006 heeft de Commissie het verzoek van de Portugese Republiek afgewezen. De Commissie heeft de Portugese autoriteiten dan ook opnieuw verzocht het betrokken bedrag onmiddellijk te harer beschikking te stellen. In deze brief heeft de Commissie haar verzoek geformuleerd op basis van de kwalificatie van het betrokken bedrag als „ontvangsten uit [...] bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld”. Ook aan een ander, bij brief van 31 januari 2007 meegedeeld verzoek om het verschuldigde bedrag ter beschikking te stellen, hebben de Portugese autoriteiten geen gunstig gevolg gegeven.

    30 Op 23 oktober 2007 heeft de Commissie de Portugese Republiek een aanmaningsbrief toegezonden waarin zij aangaf waarom zij het oneens was met het standpunt van die lidstaat, „die weiger[de] te erkennen dat de betrokken rechten eigen middelen van de Gemeenschappen vorm[d]en” en waarom deze rechten „daadwerkelijk eigen middelen van de Gemeenschappen vorm[d]en”.

    31 In die aanmaningsbrief heeft de Commissie erop gewezen dat „niet kon worden betwist dat de Portugese autoriteiten en de Commissie niet [konden] voorbijgaan aan de definitieve rechterlijke beslissing van het Supremo Tribunal Administrativo”, maar dat deze beslissing „rechtstreeks betrekking [had] op de verhouding tussen de marktdeelnemer en de nationale autoriteiten [...] maar geen gevolgen had voor de verplichtingen van de lidstaat met betrekking tot de eigen middelen van de Gemeenschappen”.

    32 In diezelfde aanmaningsbrief heeft de Commissie in herinnering gebracht dat „[de Portugese Republiek] overeenkomstig artikel 254 van de Toetredingsakte verplicht was de suikeroverschotten op eigen kosten weg te werken” en benadrukt dat „de Portugese autoriteiten in dat verband (overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 579/86) ervoor hadden moeten zorgen dat de overschotten werden uitgevoerd”. De Commissie heeft hieraan toegevoegd dat „de Portugese autoriteiten voor de uit te voeren hoeveelheden overeenkomstig artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 [...] en artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86 de vastgestelde rechten hadden moeten innen en (overeenkomstig artikel 8 van laatstgenoemde verordening) alle dienstige maatregelen hadden moeten nemen voor de toepassing van deze verordening”.

    33 De Commissie heeft de Portugese Republiek eveneens verzocht om zo snel mogelijk het bedrag van 785 078,50 EUR te harer beschikking te stellen, teneinde te voorkomen dat de overeenkomstig artikel 11 van verordening nr. 1150/2000 verschuldigde vertragingsrente nog verder zou oplopen, en om overeenkomstig artikel 226 EG haar opmerkingen over deze zaak in te dienen binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van voorgenoemde aanmaningsbrief.

    34 Bij brief van 8 februari 2008 hebben de Portugese autoriteiten op deze aanmaningsbrief geantwoord dat toen zij „op 26 juni 2003 de Commissie in kennis stelden van hun verzoek om vrijstelling van de verplichting om eigen middelen ter beschikking te stellen [...], zij het betrokken bedrag als een heffing [hadden] gekwalificeerd” en dat na „het arrest van het Gerecht van eerste aanleg [van de Europese Gemeenschappen] van 7 december 2004 in de zaak Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie [(T‑240/02, EU:T:2004:354 )], de door de Portugese autoriteiten gekozen kwalificatie op de helling was komen te staan [...] [en] de in dat arrest gegeven uitlegging nadien door het Hof [was] bevestigd in het arrest van 26 oktober 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie [(C‑68/05 P, EU:C:2006:674 )]”. Deze autoriteiten hebben benadrukt dat „uit die twee arresten (hoewel zij betrekking hebben op het uit hoofde van niet-uitgevoerde suiker geïnde bedrag) effectief [bleek] dat het verschuldigde bedrag krachtens artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86 niet als een ‚heffing’ [kon] worden gekwalificeerd, aangezien dit bedrag [...] andere doelstellingen nastreef[de] dan die inzake de toepassing van invoerheffingen [en] de heffing enkel als berekeningsbasis gebruik[te]”.

    35 De Portugese autoriteiten hebben in die brief gepreciseerd dat „de Commissie het betrokken bedrag pas voor het eerst in haar brief van 28 juli 2006 [had gekwalificeerd] als ‚andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld’ in de zin van artikel 2 van besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 253, blz. 42) [...]”. De Portugese autoriteiten hebben met opgave van redenen te kennen gegeven dat zij zich niet achter dat standpunt schaarden.

    36 Op 2 februari 2009 heeft de Commissie de Portugese Republiek een met redenen omkleed advies toegezonden, waarin zij de door die autoriteiten aangevoerde argumenten heeft afgewezen.

    37 In dit verband heeft de Commissie eraan herinnerd dat de kwalificatie van de betrokken bedragen als eigen middelen van de Gemeenschappen voortvloeide uit het gemeenschapsrecht en niet afhing van de lidstaten, wat impliceerde dat het irrelevant was welke kwalificatie de lidstaten aan die bedragen gaven. Voorts heeft zij haar standpunt bevestigd dat „het litigieuze bedrag overeenkomstig artikel 2, sub a, van besluit [85/257] [moest] worden gekwalificeerd als ‚andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld’”.

    38 De Commissie heeft de Portugese regering eveneens verzocht om de nodige maatregelen te treffen om dat met redenen omkleed advies binnen een termijn van twee maanden na ontvangst ervan op te volgen.

    39 Op 28 oktober 2011 heeft de Commissie de Portugese Republiek een aanvullend met redenen omkleed advies toegezonden waarin zij de strekking van het op 2 februari 2009 aan die lidstaat toegezonden met redenen omkleed advies heeft bevestigd en de Portugese autoriteiten heeft meegedeeld dat „in het met redenen omkleed advies twee kennelijke materiële vergissingen [waren] ontdekt [...] en dat deze, ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid, met behulp van het onderhavige aanvullend met redenen omkleed advies moesten worden rechtgezet”.

    40 De Commissie heeft voornoemde materiële vergissingen in de punten 11 en 12 van dat aanvullend met redenen omkleed advies rechtgezet als volgt: „[...] aangezien de Portugese autoriteiten hebben geweigerd om een bedrag van 785 078,50 EUR aan eigen middelen die betrekking hebben op rechten voor na de toetreding [van de Portugese Republiek] tot de [Gemeenschap] niet-uitgevoerde suikeroverschotten ter beschikking te stellen, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 10 EG, artikel 254 van de Toetredingsakte, artikel 7 van besluit 85/257, de artikelen 4, 7 en 8 van verordening nr. 579/86, artikel 2 van verordening nr. 1697/79 en de artikelen 2, 11 en 17 van verordening nr. 1552/89”.

    41 In dat aanvullend met redenen omkleed advies heeft de Commissie de Portugese Republiek opnieuw verzocht om binnen een termijn van twee maanden na ontvangst daarvan te voldoen aan haar verplichtingen.

    42 Op 6 februari 2012 hebben de Portugese autoriteiten voornoemd aanvullend met redenen omkleed advies beantwoord. Zij zijn bij hun argumenten gebleven en hebben aangevoerd dat zij „het oneens [waren] met de aan het met redenen omkleed advies ten grondslag liggende argumenten die de Commissie in het aanvullend met redenen omkleed advies handhaaf[de]”.

    43 Omdat de Commissie geen genoegen kon nemen met het antwoord van deze lidstaat, heeft zij krachtens artikel 258 VWEU het onderhavige beroep ingesteld.

    Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

    44 Bij brief van 18 maart 2014 heeft de Portugese Republiek verzocht om de mondelinge behandeling te heropenen, voornamelijk op grond dat de advocaat-generaal niet met al haar argumenten inzake de kwalificatie van de betrokken bedragen als eigen middelen van de Europese Unie rekening had gehouden, en zich bij de beoordeling van de voortvarendheid van de Portugese autoriteiten had gebaseerd op feitelijke gegevens waarover de Portugese Republiek niet door het Hof was gehoord.

    45 Dienaangaande zij erop gewezen dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (zie arrest Stichting Natuur en Milieu e.a., C‑266/09, EU:C:2010:779 , punt 28).

    46 In herinnering moet worden gebracht dat uit artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering volgt dat het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

    47 Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, is van oordeel dat het in casu over alle noodzakelijke gegevens beschikt om op het onderhavige beroep uitspraak te doen en dat de zaak niet hoeft te worden onderzocht op basis van een argument waarover de partijen hun standpunten niet hebben kunnen uitwisselen voor het Hof.

    48 Het verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling moet dan ook worden afgewezen.

    Beroep

    49 Vaststaat dat op de in het met redenen omkleed advies vastgestelde datum, 2 april 2009, het bedrag van 785 078,50 EUR niet ter beschikking was gesteld van de Commissie.

    50 Niet in geschil is dat dit bedrag werd berekend op basis van de artikelen 4, 7 en 8 van verordening nr. 579/86.

    51 De Commissie en de Portugese Republiek strijden over de kwalificatie van de in artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 genoemde belasting, die wordt geheven in geval van schending van de voorschriften voor de afzet van overschotten. Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 579/86 duidt deze belasting eenvoudigweg aan met de term „bedrag”. Deze term geeft op zich geen indicatie over de vraag of deze belasting al dan niet valt onder de eigen middelen van de Gemeenschappen.

    52 De Commissie stelt dat die belasting neerkomt op een andere heffing die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker is vastgesteld in de zin van artikel 2, sub a, van besluit 85/257 en artikel 2, lid 1, sub a, van besluit 88/376, en bijgevolg een eigen middel van de Gemeenschappen vormt.

    53 Volgens de Commissie volgt die kwalificatie uit de arresten van het Gerecht Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie ( EU:T:2004:354 ) en van het Hof Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie ( EU:C:2006:674 ). In deze arresten hebben de rechterlijke instanties van de Unie de kwalificatie van die belasting als invoerheffing afgewezen.

    54 De kwalificatie als eigen middel, waarop de Commissie zich beroept, moet worden aanvaard.

    55 Artikel 1 van verordening nr. 3771/85 bepaalt namelijk dat in deze verordening de algemene voorschriften voor de toepassing van artikel 254 van de Toetredingsakte worden vastgesteld. Deze bepaling bepaalt niet enkel dat alle voorraden van producten die zich op 1 maart 1986 op het grondgebied van Portugal in het vrije verkeer bevinden en die de normale overdrachtshoeveelheid overschrijden, door de Portugese Republiek te haren laste moeten worden afgebouwd, maar ook dat het begrip „normale overdrachthoeveelheid” voor elk product wordt omschreven aan de hand van de specifieke criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening.

    56 Zoals het Hof in punt 54 van de beschikking William Hinton & Sons ( EU:C:2001:536 ) heeft vastgesteld, strekt artikel 254 van de Toetredingsakte ertoe, met betrekking tot de Portugese Republiek de overgang te verzekeren tussen de vroegere regeling en die van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Te dien einde bepaalt het binnen welke grenzen de afzet van bepaalde producten die zich op 1 maart 1986 op het Portugese grondgebied in het vrije verkeer bevinden, op die datum voor financiële steun van de Gemeenschap in aanmerking komt.

    57 Wat de algemene voorschriften inzake de toepassing van artikel 254 betreft, bepaalt artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 dat de uitvoeringsbepalingen van deze verordening, die worden vastgesteld volgens de procedures van de verordening houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten, met name betrekking hebben op de heffing van een belasting wanneer de belanghebbende de voorschriften voor de afzet van de overschotten niet in acht neemt. Met het oog op het wegwerken van de suikeroverschotten waarvan in Portugal het bestaan is vastgesteld, voorziet verordening nr. 579/86 zo primair in de uitvoer van die overschotten binnen een bepaalde termijn en, bij gebreke van uitvoer binnen die termijn, krachtens artikel 7, lid 1, ervan in de betaling van een bedrag dat gelijk is aan de op 30 juni 1987 geldende invoerheffing voor witte suiker (zie in die zin beschikking William Hinton & Sons, EU:C:2001:536 , punt 56).

    58 Los van die wetgevende context wordt voorts erkend dat het wegwerken van de overschotten van bepaalde landbouwproducten van de markt en het aanhouden van normale voorraden van deze producten op de markt de typische doelstelling zijn van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat de maatregelen ter verwezenlijking van die doelstelling deel uitmaken van dat beleid. Bijgevolg moet worden aangenomen dat dergelijke maatregelen – waaronder de in artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 genoemde belasting – behoudens andersluidende Unierechtelijke bepalingen behoren tot de gemeenschappelijke ordening van de betrokken markten, in casu de suikermarkt.

    59 Verder heeft verordening nr. 579/86, die voorschriften vaststelt voor de voorraden van producten van de suikersector die zich op 1 maart 1986 in Spanje en Portugal bevinden, niet enkel de Toetredingsakte en verordening nr. 3771/85 als rechtsbasis, maar ook verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4).

    60 De Portugese Republiek betwist deze kwalificatie, maar de ter zake aangevoerde argumenten kunnen niet worden aanvaard.

    61 Om te beginnen betoogt de Portugese Republiek dat de als „eigen middelen” te kwalificeren ontvangsten in de Toetredingsakte zijn gepreciseerd en dat de betrokken belasting daar niet in voorkomt. Die lidstaat verwijst specifiek naar de artikelen 371 en 372 van die akte.

    62 Dienaangaande zij erop gewezen dat de door de Portugese Republiek gemaakte verwijzing naar die artikelen irrelevant is. Artikel 371 van de Toetredingsakte bepaalt namelijk dat besluit 85/257 overeenkomstig de artikelen 372 tot en met 375 van die akte wordt toegepast. Artikel 372, eerste alinea, van de Toetredingsakte preciseert dat de „landbouwheffingen” genoemde ontvangsten, bedoeld in besluit 85/257, „eveneens de ontvangsten [omvatten] afkomstig van alle bedragen die worden vastgesteld bij invoer in het handelsverkeer” tussen de Portugese Republiek en de andere lidstaten of derde landen, zonder de eigen ontvangsten van de Gemeenschap evenwel te beperken tot „landbouwheffingen”. Tegen de achtergrond van die formulering sluit artikel 372, eerste alinea, van de Toetredingsakte de inning van andere eigen ontvangsten dan „landbouwheffingen” niet uit.

    63 De Portugese Republiek meent dat de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 579/86 genoemde belasting uitsluitend op grond van artikel 254 van de Toetredingsakte en verordening nr. 3771/85 is ingevoerd, aangezien de verwijzing in verordening nr. 579/86 naar verordening nr. 1785/81 enkel ziet op een aantal bepalingen van verordening nr. 579/86, zoals de artikelen 2, lid 2, en 4, lid 2, sub c. Die lidstaat verwijst naar punt 54 van de beschikking William Hinton & Sons ( EU:C:2001:536 ) ten bewijze dat het gaat om de uitvoering van de Toetredingsakte.

    64 In antwoord op dat argument zij erop gewezen dat de Portugese Republiek niet aangeeft waarom verordening nr. 1785/81 volgens haar slechts voor een aantal bepalingen van verordening nr. 579/86 als rechtsbasis dient. Bovendien vermeldt zij de in het vorige punt van dit arrest genoemde bepalingen bij wijze van voorbeeld. Aangaande de verwijzing naar punt 54 van de beschikking William Hinton & Sons ( EU:C:2001:536 ), moet worden geconstateerd dat dit punt eerder het door de Commissie aangevoerde argument ondersteunt. Het Toetredingsverdrag en de Toetredingsakte zorgen er niet enkel voor dat de juridische en politieke handeling waarbij een kandidaat-lidstaat toetreedt tot de Unie wordt verwezenlijkt, maar stellen ook de voorwaarden vast waaronder de nieuwe lidstaat zal werken in de overgangsperiode. De overgang naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan voor de nieuwe lidstaat de verplichting inhouden om de relevante Uniewetgeving of bepaalde onderdelen daarvan onmiddellijk of binnen een bepaalde termijn toe te passen.

    65 De Portugese Republiek beroept zich op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 356, blz. 1) volgens hetwelk ontvangsten uitsluitend tot stand kunnen komen door aanwijzing op een artikel van de begroting en geeft aan dat de betrokken belasting, voor de begrotingsjaren 1987 tot en met 1989 en de latere begrotingen, niet werd aangewezen op een artikel van de begrotingen.

    66 Geconstateerd moet worden dat het verzoek ziet op de weigering door de Portugese Republiek om aan de Commissie een bedrag ter beschikking te stellen dat wordt geacht deel uit te maken van de eigen middelen. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen besluit 85/257, dat als begrotingsrechtelijke maatregel een omschrijving wil geven van de op de Uniebegroting op te voeren eigen middelen, en de belastingen of heffingen die de gemeenschapswetgever heeft vastgesteld in uitoefening van een bevoegdheid die is gebaseerd op de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie in die zin arresten Amylum/Raad, 108/81, EU:C:1982:322 , punt 32, en Zuckerfabrik Süderdithmarschen en Zuckerfabrik Soest, C‑143/88 en C‑92/89, EU:C:1991:65 , punt 40, en beschikking Isera & Scaldis Sugar e.a., C‑154/12, EU:C:2013:101 , punt 31). Zoals de advocaat-generaal in punt 79 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de inning van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 579/86 verschuldigde bedrag niet afhangen van een toewijzing ervan aan een post op de begroting van de Gemeenschappen.

    67 Tot slot betoogt de Portugese Republiek dat volgens artikel 6, lid 3, van verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 9, blz. 8) en artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 1832/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van overgangsbepalingen in de sector suiker in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië (PB L 354, blz. 8) de bedragen van dezelfde aard als de in het geding zijnde bedragen, aan de nationale begroting van die lidstaten worden toegewezen en bijgevolg niet als eigen middelen worden beschouwd.

    68 Zoals de Commissie benadrukt, kan ratione temporis geen rekening worden gehouden met die verordeningen. Zij zijn vastgesteld na de datum van de feiten waarop het verzoek van de Commissie betrekking heeft en in omstandigheden die niet identiek zijn aan die van de onderhavige zaak. De Commissie voert ook terecht aan dat de Uniewetgever vrijelijk bepaalt welke maatregelen hij neemt en hoe hij deze kwalificeert.

    69 Gelet op de voorgaande overwegingen moet de in artikel 8, lid 3, sub c, van verordening nr. 3771/85 en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 579/86 genoemde belasting worden aangemerkt als een andere heffing die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker is vastgesteld in de zin van artikel 2, sub a, van besluit 85/257 en artikel 2, sub a, van besluit 88/376. Bijgevolg was de Portugese Republiek gehouden om het betrokken bedrag ter beschikking te stellen van de Commissie.

    70 In haar verzoekschrift verzoekt de Commissie het Hof eveneens om vast te stellen dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan haar verplichtingen in het licht van artikel 2 van verordening nr. 1697/79.

    71 In dat verband zij erop gewezen dat verordening nr. 1697/79 luidens artikel 1 ervan de voorwaarden vaststelt waaronder de bevoegde autoriteiten overgaan tot navordering van rechten bij invoer of bij uitvoer. In artikel 2, lid 1, eerste alinea, van deze verordening is bepaald dat wanneer de bevoegde autoriteiten constateren dat het gehele of gedeeltelijke bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat wettelijk verschuldigd is voor een goed dat is aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, niet van de belastingschuldige is opgeëist, zij een procedure inleiden tot navordering van de niet-geheven rechten.

    72 Uit de tekst van die bepalingen blijkt dat voor de toepassing van die verordening met name is vereist dat het te innen bedrag een recht bij invoer of bij uitvoer vormt.

    73 Het betrokken bedrag vormt echter geen recht bij invoer of bij uitvoer. Dat bedrag vormt overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86 namelijk geen in‑ of uitvoerheffing, maar komt enkel overeen met een invoerheffing voor suiker. Voorts blijkt uit die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, van die verordening, dat aan dat bedrag niet de in‑ of uitvoer ten grondslag ligt, maar het ontbreken van het bewijs dat de overschotten op 1 september 1987 zijn uitgevoerd.

    74 In herinnering moet worden gebracht dat de Unierechters in de zaken die hebben geleid tot de arresten Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie ( EU:T:2004:354 , punt 38) en Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie ( EU:C:2006:674 , punten 38‑43), hebben geconstateerd dat het bedrag dat is verschuldigd wegens de niet-uitvoer van C‑suiker in de zin van verordening nr. 1785/81 en verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14), niet als een douanerecht bij in‑ of uitvoer of een heffing van gelijke werking of een landbouwheffing bij in‑ of uitvoer, en dus als een heffing, kan worden aangemerkt.

    75 De Commissie erkent in haar verzoekschrift dat het aan dat bedrag ten grondslag liggende feit in wezen identiek is aan het feit op grond waarvan het in artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86 genoemde bedrag wordt geïnd.

    76 Voorts betoogt de Commissie om die reden dat de betrokken heffing, die gelet op de in punt 74 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak niet kan worden gekwalificeerd als een recht bij invoer of bij uitvoer, neerkomt op een andere heffing die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker is vastgesteld.

    77 In deze omstandigheden vindt verordening nr. 1697/79 geen toepassing in de onderhavige zaak en is de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, van die verordening voor procedures tot navordering vastgestelde driejarige verjaringstermijn evenmin van toepassing.

    78 Het verweer van de Portugese Republiek is voornamelijk daarop gebaseerd dat het betrokken bedrag wegens verjaring van de schuld van de belastingschuldige onderneming niet meer kon worden geïnd en dat die lidstaat geen fout heeft begaan in verband met de overschrijding van die driejarige verjaringstermijn.

    79 Dienaangaande zij erop gewezen dat de lidstaten krachtens het door de Commissie aangehaalde artikel 17, lid 2, van verordening nr. 1552/89 slechts worden vrijgesteld van de verplichting om de bedragen van de vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie te stellen indien geen inning kon plaatsvinden door overmacht of wanneer blijkt dat de inning om redenen onafhankelijk van hun wil definitief onmogelijk is (arrest Commissie/Denemarken, C‑392/02, EU:C:2005:683 , punt 66).

    80 Vaststaat dat de bevoegde Portugese autoriteiten op 25 oktober 1990 de belastingschuldige onderneming een brief hebben gezonden waarin zij haar hebben gelast om het verschuldigde bedrag te betalen. Zonder ook maar te hoeven nagaan of de Portugese Republiek tot op die datum alle nodige zorgvuldigheid heeft betracht om de betrokken schuld vast te stellen en te innen, blijkt dat die lidstaat daarna en tot het verstrijken van de termijn die was vastgesteld in het aanvullend met redenen omkleed advies – behalve ongegrond gebleken juridische argumenten – niet het bewijs heeft geleverd van overmacht of een onmogelijkheid om het betrokken bedrag ter beschikking te stellen van de Commissie. Die lidstaat heeft zelfs niet eens getracht om het betrokken bedrag te innen op de rechtsbasis dat de verjaringstermijn nog niet was verstreken.

    81 Bijgevolg moet worden aangenomen dat het beroep van de Commissie, behoudens voor zover dit ziet op niet-nakoming door de Portugese Republiek van de krachtens artikel 2 van verordening nr. 1697/79 op haar rustende verplichtingen, gegrond is.

    82 Gelet op een ander moet

    • worden vastgesteld dat de Portugese Republiek, door te weigeren de Commissie een bedrag van 785 078,50 EUR aan rechten voor na haar toetreding tot de Gemeenschap niet-uitgevoerde suikeroverschotten ter beschikking te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 10 EG, artikel 254 van de Toetredingsakte, artikel 7 van besluit 85/257, de artikelen 4, 7 en 8 van verordening nr. 579/86 en de artikelen 2, 11 en 17 van verordening nr. 1552/89, en

    • het beroep voor het overige worden verworpen.

    Kosten

    83 Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Portugese Republiek op de belangrijkste punten in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:
    1. Door te weigeren de Europese Commissie een bedrag van 785 078,50 EUR aan rechten voor na haar toetreding tot de Europese Gemeenschap niet-uitgevoerde suikeroverschotten ter beschikking te stellen, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 10 EG, artikel 254 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen, artikel 7 van besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, de artikelen 4, 7 en 8 van verordening (EEG) nr. 579/86 van de Commissie van 28 februari 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de op 1 maart 1986 in Spanje en in Portugal aanwezige voorraden van producten uit de sector suiker, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3332/86 van de Commissie van 31 oktober 1986, en de artikelen 2, 11 en 17 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

    2. Het beroep wordt verworpen voor het overige.

    3. De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.

    ondertekeningen