Zaak C-103/12: Beroep ingesteld op 28 februari 2012 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
Zaak C-103/12: Beroep ingesteld op 28 februari 2012 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
2.6.2012 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 157/2 |
Beroep ingesteld op 28 februari 2012 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-103/12)
2012/C 157/02
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L.G. Knudsen, I. Díez Parra en I. Liukkonen, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— | besluit 2012/19/EU(1) van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans Guyana, nietig verklaren; |
— | de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Europees Parlement vordert nietigverklaring van besluit 2012/19/EU van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans Guyana. Het Europees Parlement betwist de gekozen rechtsgrondslag. Het betoogt primair dat artikel 43, lid 3, juncto artikel 218, lid 6, punt b, VWEU niet de juiste rechtsgrondslag kan zijn, want de betrokken handeling staat gelijk aan een internationale overeenkomst inzake de toegang tot de wateren van de Unie voor de uitoefening van visserijactiviteiten door een derde staat. De handeling had derhalve moeten worden vastgesteld op grondslag van de artikelen 43, lid 2, en 218, lid 6, punt a, VWEU, en dus na goedkeuring door het Parlement.
Subsidiair is het Parlement van mening dat de Raad, door gebruik te maken van de procedure van artikel 218, lid 6, punt b, VWEU, punt a daarvan verkeerd heeft uitgelegd. Gesteld al dat artikel 43, lid 3, VWEU de juiste rechtsgrondslag zou kunnen vormen voor een interne handeling van de Unie met dezelfde inhoud als het bestreden besluit, hetgeen het Parlement betwist, neemt dit niet weg dat het gemeenschappelijke visserijbeleid, voor het aangaan van internationale verbintenissen van de EU, vanuit het oogpunt van de procedure één onlosmakelijk geheel vormt. Bijgevolg is elke tot dat gebied behorende overeenkomst een „overeenkomst betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure […] van toepassing is” in de zin van artikel 218, lid 6, sub a, VWEU. Aldus had de handeling hoe dan ook moeten worden vastgesteld met inachtneming van de goedkeuringsprocedure van genoemd punt a.