Home

Zaak C-521/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 19 november 2012 — T.C. Briels e.a. tegen Minister van Infrastructuur en Milieu

Zaak C-521/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 19 november 2012 — T.C. Briels e.a. tegen Minister van Infrastructuur en Milieu

23.2.2013

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 55/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 19 november 2012 — T.C. Briels e.a. tegen Minister van Infrastructuur en Milieu

(Zaak C-521/12)

2013/C 55/04

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: T.C. Briels, M. Briels-Loermans, R.L.P. Buchholtz, Stichting A2-Platform Boxtel e.o., e.a., H.W.G. Cox, G.P.A. Damman, P.A.M. Goevaers e.a., J.H. van Haaren en L.S.P. Dijkman, R.A.H.M. Janssen, M.M. van Lanschot, J.E.A.M. Lelijveld e.a., A. Mes e.a., A.J.J. Michels, VOF Isphording, e.a., M. Peijnenborg en S. Peijnenborg-van Oers, G. Oude Elferink, W. Punte en P.M. Punte-Cammaert, Stichting Reinier van Arkel, E. de Ridder, W.C.M.A.J.G. van Rijckevorsel en M. van Rijckevorsel-van Asch van Wijck, Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en Stichting Boom en Bosch, Stichting Overlast A2 Vught e.o., Streekraad Het Groene Woud en De Meijerij, A.C.M.W. Teulings en Stichting Bleijendijk, M. Tilman, Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw De Heun I e.a., M.C.T. Veroude, E.J.A.M. Widlak, Van Roosmalen Sales BV, e.a., M.A.A. van Kessel, Bricorama BV, e.a.

Verweerder: Minister van Infrastructuur en Milieu

Andere partijen: Burgemeester en wethouders van Best, Burgemeester en wethouders van Boxtel

Prejudiciële vragen

1.

Dient de zinsnede „de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten” in artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG(1) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna zodanig te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied geen sprake is in het geval het project gevolgen heeft voor het bestaande areaal van een beschermd habitattype in het betrokken gebied, indien in het kader van het project in het betrokken gebied een areaal van gelijke of grotere omvang van dat habitattype tot ontwikkeling wordt gebracht?

2.

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de zinsnede „de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten” zodanig dient te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied sprake is, moet het ontwikkelen van een nieuw areaal van een habitattype in dat geval worden aangemerkt als een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de richtlijn?