2. Eis van uitvoerbaarverklaring
58. Artikel 21 van verordening nr. 2201/2003 poneert het beginsel dat de in een lidstaat gegeven beslissingen in de andere lidstaten automatisch worden erkend.
59. De uitvoerbaarverklaring is geregeld in artikel 28 van de verordening. Op grond daarvan zijn de beslissingen betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, die in een lidstaat zijn gegeven en aldaar uitvoerbaar zijn, en die betekend zijn, in een andere lidstaat uitvoerbaar nadat zij aldaar op verzoek van een belanghebbende uitvoerbaar zijn verklaard. Voor het Verenigd Koninkrijk komt volgens artikel 28, lid 2, van de verordening de registratie in Engeland en Wales, in Schotland en in Noord-Ierland in de plaats van de uitvoerbaarverklaring, naargelang waar de beslissing ten uitvoer dient te worden gelegd. Een inhoudelijk verschil met een uitvoerbaarverklaring vloeit hieruit niet voort.
60. Een beslissing tot plaatsing in een gesloten instelling is, zoals ik boven uiteen heb gezet, een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Ook het feit dat de litigieuze plaatsingsbeslissing een voorlopige beslissing is doet hier niet aan af.(32) Zij is uitvoerbaar in die zin dat de inhoud ervan voor tenuitvoerlegging vatbaar is.(33) De verwijzende rechter heeft immers beslist dat S.C. in de gesloten instelling diende te worden geplaatst.(34)
61. De procedure van uitvoerbaarverklaring („exequaturprocedure”) is de procedure tot verkrijging van verlof tot gedwongen tenuitvoerlegging van buitenlandse executoriale titels.(35) De uitvoerbaarverklaring respectievelijk de registratie — en niet enkel de automatische erkenning overeenkomstig artikel 21 van de verordening — is derhalve vereist wanneer een beslissing ten uitvoer dient te worden gelegd. Tenuitvoerlegging betekent dat de inhoud van een beslissing door middel van overheidsdwang wordt uitgevoerd.
62. In het hoofdgeding verzet het kind zich tegen de rechterlijke beslissing waarbij zijn plaatsing in een gesloten instelling is bevolen. Om die reden zijn voor de uitvoering van de plaatsing uitvoeringshandelingen vereist. Dit blijkt ook uit de feitelijke omstandigheden van de overbrenging van S. C. van Ierland naar de Engelse instelling: overheidsmedewerkers en ambtenaren van de Ierse politie zijn met S. C. naar Londen gevlogen, waar zij werd opgevangen door ambtenaren van de Britse politie, die tevens zorg droegen voor haar vervoer door een particulier bedrijf naar de instelling. Sindsdien wordt zij tegen haar wil met vrijheidsbeneming vastgehouden in deze instelling.
63. De verwijzende rechter benadrukt bovendien dat, als S. C. uit de gesloten instelling zou vluchten, de hulp van de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk zal moeten worden ingeroepen om S. C. voor haar eigen bescherming tegen haar wil gedwongen terug te brengen naar de instelling. De verwijzende rechter heeft in dit verband verklaard dat S. C., zodra dit pedagogisch verantwoord is, zal deelnemen aan door de instelling georganiseerde uitstapjes. Dit is naar zijn mening van doorslaggevend belang voor het slagen van het programma, hoewel dergelijke uitstapjes een verhoogd vluchtgevaar inhouden.
64. Al deze vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen zijn een vorm van toepassing van rechtstreekse dwang ter uitvoering van de plaatsingsbeslissing.
65. Daarbij zal het niet in alle nationale rechtsordes om klassieke uitvoeringsmiddelen van burgerlijk procesrecht gaan. Maar net zoals het Hof bij de uitlegging van het toepassingsgebied van de verordening uitgaat van een ruim begrip en ook publiekrechtelijke maatregelen daaronder laat vallen(36), moet daarnaast ook een ruim begrip bij de definitie van de uitvoeringshandelingen als voorwaarde voor de noodzaak van een uitvoerbaarverklaring gelden. Artikel 47, lid 1, van de verordening, op grond waarvan voor de procedure van tenuitvoerlegging het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging doorslaggevend is, staat evenmin in de weg aan een op het niveau van de Unie autonome definitie van het begrip tenuitvoerlegging. Het gaat hier immers niet om vragen van de tenuitvoerleggingsprocedure, maar om de vaststelling welke feiten een procedure van uitvoerbaarverklaring noodzakelijk maken, en dit moet uniform voor het gehele gebied van de Unie gelden.
66. Tenuitvoerlegging in die zin is elke uitvoering door een overheidsorgaan of van overheidswege van een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.
67. Op grond van deze overwegingen is in beginsel ook een uitvoerbaarverklaring noodzakelijk voor de gedwongen uitvoering van een beslissing voor een kind waarbij plaatsing in een gesloten instelling wordt gelast.
68. De verwijzende rechter en alle partijen in het hoofdgeding maken hun bezorgdheid kenbaar over het tijdsverlies dat gepaard gaat met het doorlopen van een exequaturprocedure. Zij benadrukken de bijzondere spoedeisendheid van het hoofdgeding. Bij gebreke van alternatieve plaatsingsmogelijkheden in Ierland was naar hun opvatting slechts een plaatsing in Engeland mogelijk, en dit kon op grond van het acute gevaar dat het kind zichzelf zou schaden, niet langer worden uitgesteld. Betoogd wordt derhalve dat op grond van de spoedeisendheid en in het belang van het kind de uitvoerbaarverklaring geen voorwaarde voor de uitvoering van de plaatsing in het buitenland mag zijn. De doelmatigheid van een grensoverschrijdende plaatsing komt volgens de verwijzende rechter en partijen in gevaar indien een uitvoerbaarverklaring wordt verlangd.
69. De door de verwijzende rechter aangevoerde praktische problemen bij de uitvoering van een dergelijke spoedeisende grensoverschrijdende plaatsing van een kind zijn een feit. Ik kan de bezwaren van partijen derhalve begrijpen. Ook is het juist dat gevallen van grensoverschrijdende plaatsing van kinderen vaak bijzonder spoedeisend zijn.
70. Artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 bepaalt dat de beslissing over de uitvoerbaarverklaring onverwijld dient te worden gegeven. Desgevraagd heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk verklaard dat deze beslissing ook in minder dan een week genomen kan worden. Anderzijds voorziet artikel 33, lid 5, voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring in een periode van één respectievelijk twee maanden.
71. De bijzondere spoedeisendheid op zich kan er echter niet toe leiden dat in een andere lidstaat tenuitvoerleggingshandelingen op een beslissing tot plaatsing in een gesloten instelling worden gebaseerd zonder dat deze uitvoerbaar is verklaard.
72. Volgens verordening nr. 2201/2003 is juist om redenen van spoedeisendheid voor twee soorten beslissingen de uitvoerbaarverklaring expliciet niet nodig, namelijk enerzijds voor beslissingen inzake het omgangsrecht(37) en anderzijds voor beslissingen inzake de terugkeer van een ontvoerd kind.(38) De uitvoerbaarverklaring wordt in zekere zin vervangen door een certificaat dat in deze gevallen bij de rechterlijke uitspraak moet worden gevoegd om de exequaturprocedure te laten vervallen. Met dit certificaat toont de rechter van de lidstaat van herkomst aan dat hij de door de verordening voorgeschreven eisen in acht heeft genomen, waartoe in het bijzonder het horen van het kind zelf behoort.
73. Uit de afschaffing van de exequaturprocedure voor laatstgenoemde concrete beslissingen met invoering van het certificaat kan a contrario evenwel worden afgeleid dat met betrekking tot de andere beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid de exequaturprocedure zonder uitzondering — ook in spoedeisende gevallen — dient te worden doorlopen. Indien ten aanzien van plaatsingsbeslissingen om redenen van spoedeisendheid ook daarvan afstand zou worden gedaan, zou ter vervanging niet eens een certificaat van de rechter van de lidstaat van herkomst ter beschikking staan.
74. Tenuitvoerlegging buiten de staat van herkomst zonder voorafgaande uitvoerbaarverklaring zou dan tevens aanzienlijke praktische problemen tot gevolg hebben. De binnenlandse uitvoerende organen zullen nauwelijks in staat zijn een aan hen voorgelegde buitenlandse uitspraak te beoordelen, inzonderheid de voorwaarden voor uitvoerbaarheid van de beslissing te toetsen alsmede daaruit de aard en de omvang van de te nemen uitvoeringsmaatregelen af te leiden. Ook om dergelijke onzekerheden te voorkomen, is in de verordening juist de procedure van uitvoerbaarverklaring opgenomen. Deze praktische moeilijkheden in verband met uitvoering zonder uitvoerbaarverklaring zullen weliswaar in het hoofdgeding op grond van de vergelijkbaarheid van de betrokken rechtsordes en het gebruik van dezelfde taal niet aan de orde zijn, maar dezelfde vraag inzake het vereiste van uitvoerbaarverklaring kan uiteraard ook rijzen in situaties waarin de uitvoerende organen worden geconfronteerd met de tenuitvoerlegging van titels die hen volkomen vreemd zijn.
75. Spoedeisendheid kan dus geen reden zijn om de vereiste uitvoerbaarverklaring achterwege te laten.
76. De voogd ad litem van S. C. heeft nog een aanvullend argument tegen uitvoerbaarverklaring van de litigieuze beslissing aangevoerd. Naar zijn mening voorziet de verordening er in het algemeen niet in dat een dwangmaatregel tegen een kind een uitvoerbaarverklaring noodzakelijk maakt en is deze alleen vereist voor de gedwongen tenuitvoerlegging van een beslissing tegen volwassenen. In het hoofdgeding zijn evenwel zowel de HSE als ook de bij de procedure betrokken moeder van S. C. het met de plaatsing eens, aldus de voogd. De Duitse regering volgt ter terechtzitting een soortgelijke redenering. Zij is van mening dat maatregelen ter uitvoering van een beslissing tegen de wil van een kind geen vorm van tenuitvoerlegging zijn.
77. Het klassieke geval van tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid is het geval waarin een ouder een beslissing ten uitvoer wenst te laten leggen tegen een andere ouder. De verordening is echter ook van toepassing op beslissingen inzake de plaatsing van kinderen. Op geen enkele plaats in de verordening zijn er aanwijzingen voor te vinden dat voor deze beslissingen, voor zover zij onder verzet van het kind zelf moeten worden uitgevoerd, het vereiste van uitvoerbaarverklaring niet zou gelden.
78. De verwijzende rechter noemt in het op grond van artikel 39 van de verordening af te geven certificaat de centrale autoriteit en de Peterborough City Council als verweerder. Dienovereenkomstig is de voogd ad litem van S. C. van mening dat de uitspraak geen handelings- of verbodsactie jegens het kind bevat, maar dat deze veeleer enkel gericht is tot de instelling waar de plaatsing dient te geschieden. De beslissing inzake de plaatsing houdt evenwel voor S. C. in dat zij haar overbrenging naar de instelling en haar verblijf aldaar moet dulden.
79. De gedwongen tenuitvoerlegging van een beslissing tot gesloten plaatsing raakt verder het grondwettelijk gewaarborgde recht op vrijheid van de te plaatsen persoon, dat conform artikel 6 van het Handvest van de grondrechten toekomt aan „een ieder”, dus ook aan een minderjarige.(39) De opvatting dat gedwongen tenuitvoerlegging van een plaatsingsbeslissing tegen een kind geen uitvoerbaarverklaring vereist, zou uiteindelijk tot gevolg hebben dat voor tenuitvoerleggingshandelingen tegen het kind niet de voor tenuitvoerlegging in beginsel voorziene rechtsgrondslag in de vorm van de uitvoerbaarverklaring — die een vrijheidsberoving rechtvaardigt — vereist is waarmee een buitenlandse uitspraak in de rechtsorde van de staat van tenuitvoerlegging wordt opgenomen. Het kind zou op deze manier slechts een object worden van overheidsdwang.
80. Een dergelijke opvatting is niet verenigbaar met de grondrechten van het kind. Uit punt 33 van de considerans van de verordening blijkt echter dat deze de grondrechten erkent en in overeenstemming is met de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, waarbij zij in het bijzonder beoogt de grondrechten van het kind, zoals die in artikel 24 van het Handvest zijn erkend, ten volle te eerbiedigen.(40)
81. Plaatsing met vrijheidsbeneming zoals deze in de onderhavige beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid aan de orde is, en gedwongen tenuitvoerlegging daarvan, is een uitermate ingrijpende aantasting van de rechten van een kind. Indien ervan uit wordt gegaan dat in casu uitvoerbaarverklaring niet noodzakelijk is, zouden de dwangmaatregelen ter uitvoering van de plaatsingsbeslissing uitsluitend berusten op de erkenning van de uitspraak op grond van artikel 21 van de verordening. Dit zou, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, bovendien betekenen dat het kind respectievelijk diens voogd ad litem op grond van artikel 21, lid 3, een verzoek om een beslissing houdende erkenning of niet-erkenning van de plaatsingsbeslissing moeten indienen om aan de uitvoeringsmaatregelen hun rechtsgrondslag te ontnemen. Daarmee is het belang van het kind in een dergelijke situatie onvoldoende gediend.
82. Verder wordt ook in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind benadrukt dat een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege.
83. In de procedure van uitvoerbaarverklaring wordt in het kader van de toetsing voor het verlenen van het exequatur door een rechter ambtshalve het bestaan van een weigeringsgrond volgens artikel 23 van de verordening onderzocht. Daartoe behoort naast het doorlopen van de procedure van artikel 56 inzonderheid de in artikel 23, sub a, geregelde openbare orde waarbij uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan het belang van het kind. Verder dient in dit verband in het bijzonder te worden genoemd de in artikel 23, sub b, van de verordening genoemde weigeringsgrond dat het kind niet is gehoord.
84. Met de vaststelling van verordening nr. 2201/2003 zijn de lidstaten akkoord gegaan met een aantal uniforme procedurevoorschriften. Zo wordt bijvoorbeeld het vereiste van uitvoerbaarverklaring als beginsel gehandhaafd. Dit moet ook bijdragen tot bescherming van de partijen. Het ligt niet in de bedoeling van de verordening om deze procedurevoorschriften vanwege de minderjarigheid niet toe te passen op minderjarigen bij beslissingen inzake gesloten plaatsing.
85. De instemmingsprocedure van artikel 56, lid 2, van de verordening kan niet dienen als vervanging van de uitvoerbaarverklaring. Dit vloeit allereerst voort uit de systematiek van de onderbrenging van artikel 56 in het hoofdstuk over de samenwerking tussen de centrale autoriteiten en niet in het hoofdstuk over de erkenning en tenuitvoerlegging. Beide procedures hebben bovendien verschillende doelstellingen. Zoals ik boven uiteen heb gezet, wordt met de instemming de oplossing van administratieve moeilijkheden beoogd die in de weg kunnen staan aan een grensoverschrijdende plaatsing, voorafgaand aan de vaststelling van de plaatsingsbeslissing. De uitvoerbaarverklaring beoogt daarentegen gedwongen tenuitvoerlegging krachtens de plaatsingsbeslissing mogelijk te maken. De verordening bevat geen nadere regeling van de instemmingsprocedure. Dit wordt volgens artikel 56, lid 3, overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten. Ook om die reden kan de instemming geen toereikend substituut zijn voor de exequaturprocedure die in de verordening nauwkeurig is geregeld.
86. Voor een beslissing inzake gesloten plaatsing van een kind is derhalve ook een uitvoerbaarverklaring vereist als deze beslissing ten uitvoer moet worden gelegd tegen het kind.
4. Overwegingen met betrekking tot de buitengewone spoedeisendheid
88. De onderhavige situatie wordt gekenmerkt door uitzonderlijke spoedeisendheid vanwege de dreiging dat het kind zichzelf in gevaar brengt en het ontbreken van geschikte plaatsingsalternatieven in Ierland. Om die reden wil ik hierna nog kort enkele opmerkingen plaatsen bij de ter terechtzitting besproken vraag, welke mogelijkheden er zouden kunnen bestaan om in het geval van een uitermate spoedeisende grensoverschrijdende plaatsing tot pragmatische resultaten te komen.
89. Een van de mogelijkheden zou zijn dat in casu tot na beëindiging van de exequaturprocedure de Engelse gerechten op grond van artikel 20, lid 1, van de verordening voorlopige maatregelen ter uitvoering van de plaatsing nemen. Voor deze aanpak heeft de Engelse High Court gekozen.
90. Voor de toepassing van artikel 20 van verordening nr. 2201/2003 moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: ten eerste moeten de betreffende maatregelen spoedeisend op grond van lid 1 zijn, ten tweede moeten zij worden genomen met betrekking tot personen die zich bevinden in de lidstaat waar de gerechten die artikel 20 willen inroepen, zetelen, en ten derde moeten deze maatregelen voorlopig van aard zijn in de zin van lid 2, dat wil zeggen dat zij ophouden van toepassing te zijn wanneer het gerecht dat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, „maatregelen heeft genomen”.(41)
91. In casu staat vast dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan. Ook is voldaan aan de tweede voorwaarde, volgens welke de persoon zich moet bevinden in de staat waar het gerecht zetelt. Mijns inziens mag het kind in een uitermate spoedeisend geval ook in eerste instantie op grond van nationale maatregelen ter uitvoering van de plaatsingsbeslissing naar een andere lidstaat worden gebracht om zodoende tot na beëindiging van de exequaturprocedure daar de voorwaarden voor een voorlopige plaatsing volgens artikel 20 te creëren. Om een naadloze opeenvolging van maatregelen ter bescherming van het kind te waarborgen, kunnen en moeten de gerechten in een dergelijk geval overeenkomstig artikel 55, sub c, van tevoren informatie uitwisselen.
92. De meeste partijen hebben tegen een aanpak zoals bedoeld in artikel 20 ingebracht dat daarbij niet het volgens de verordening eigenlijk bevoegde gerecht beslist. Artikel 20, lid 2, bepaalt dat de voorlopige maatregelen ophouden van toepassing te zijn, zodra het gerecht dat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, maatregelen heeft genomen. In casu heeft dit gerecht evenwel reeds een beslissing gegeven en gaat het er slechts om of deze reeds effect sorteert.
93. Ter terechtzitting werd daarom als alternatief voor een handelwijze als bedoeld in artikel 20 van de verordening ter sprake gebracht of een tenuitvoerlegging reeds op het exequatur kan worden gebaseerd voordat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen het exequatur is verstreken respectievelijk de desbetreffende procedure is beëindigd. Dit zou betekenen dat, zodra het bevoegde gerecht overeenkomstig artikel 31, lid 1, exequatur heeft verleend, hierop tenuitvoerleggingshandelingen kunnen worden gebaseerd. Instelling van een rechtsmiddel heeft dan geen schorsende werking. Volgens artikel 31, lid 1, van de verordening wordt de uitvoerbaarverklaring onverwijld uitgesproken. In Engeland is dit binnen enkele dagen mogelijk.
94. Uit de door de regering van het Verenigd Koninkrijk meegedeelde rechtsvoorschriften en het schriftelijke antwoord op een vraag van het Hof blijkt evenwel dat naar Engels recht tot na afloop van de in de verordening gestelde termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring geen tenuitvoerleggingshandelingen op de buitenlandse uitspraak mogen worden gebaseerd.(42)
95. Daarom rijst de vraag of de verordening in een geval als het onderhavige verlangt dat tenuitvoerleggingshandelingen onder omstandigheden geoorloofd zijn, ook als de uitvoerbaarverklaring naar nationaal recht nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
96. Verordening nr. 2201/2003 bevat geen met artikel 47 van verordening nr. 44/2001 („Brussel I-verordening”)(43) vergelijkbare bepaling. Op grond van dat artikel zijn bewarende maatregelen voorafgaand aan de beëindiging van de exequaturprocedure uitdrukkelijk toegestaan.
97. De bewoordingen van de verordening staan evenwel niet in de weg aan de opvatting dat na de exequaturverlening onmiddellijk tenuitvoerleggingshandelingen mogelijk zijn. Artikel 28, lid 1, van de verordening bepaalt immers dat beslissingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid ten uitvoer worden gelegd wanneer zij uitvoerbaar zijn verklaard. Met de beslissing van het gerecht op grond van artikel 31 is de uitvoerbaarverklaring een feit. Dit is volgens de bewoordingen van de verordening niet anders wanneer overeenkomstig artikel 33 een rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring wordt ingesteld.
98. Tegen de achtergrond van artikel 24 van het Handvest van de grondrechten dienen de belangen van het kind bij de uitlegging en toepassing van de verordening voorop te staan. Het belang van het kind kan gebieden dat in gevallen van buitengewoon spoedeisende grensoverschrijdende plaatsingen een flexibele oplossing voor de duur van de exequaturprocedure is toegestaan, wanneer anders de grensoverschrijdende plaatsingsbeslissing wegens verstrijken van de tijd niet het beoogde doel kan bereiken.
99. Voor de best mogelijke inachtneming en verwezenlijking van het welzijn van het kind pleit vóór tenuitvoerlegging met verlening van exequatur dat hierdoor uitvoering wordt gegeven aan de beslissing van het volgens de systematiek van de verordening bevoegde gerecht, zonder dat in de te overbruggen periode wordt teruggevallen op spoedeisende maatregelen van een slechts secundair bevoegde rechter. Als primair bevoegde rechter noemt de verordening juist het gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, aangezien ervan uit wordt gegaan dat dit op grond van de nauwe verbondenheid met het kind de beste beslissingen zal nemen.(44) Met de uitvoerbaarverklaring werd bovendien reeds door een rechter beslist dat tenuitvoerlegging op grond van de titel in de ontvangende lidstaat toelaatbaar is.
100. Weliswaar zou een onmiddellijke uitvoering van de beslissing voor de duur van de procedure van artikel 33 van de verordening voor voldongen feiten zorgen omdat de beslissing van het bevoegde gerecht op zijn minst gedurende deze periode onherroepelijk wordt opgevolgd, maar in het onderhavige geval weegt de bescherming van het belang van het kind zwaarder. Als het kind gedurende deze procedure niet geplaatst wordt, bestaat namelijk eveneens het gevaar voor voldongen feiten met veel ernstiger gevolgen doordat de gezondheid en zelfs het leven van het kind op het spel komen te staan. Tegen deze achtergrond werd de plaatsing reeds door de bevoegde rechter na afweging van alle relevante omstandigheden als de juiste maatregel aangemerkt. Het zou in strijd zijn met de bevoegdheidsregeling van de verordening en het beginsel van wederzijds vertrouwen, als een gerecht van de ontvangende lidstaat deze beoordeling indirect in het kader van de vaststelling van eigen spoedeisende maatregelen voor de duur van de procedure van artikel 33 nogmaals zou toetsen.
101. Ik geef er derhalve de voorkeur aan dat in gevallen van een uitermate spoedeisende grensoverschrijdende plaatsing waarbij de spoedeisendheid voortvloeit uit de beslissing zelf, de beslissing van het bevoegde gerecht reeds wordt uitgevoerd voordat het exequatur in kracht van gewijsde is gegaan.
102. Indien daarentegen enkel een aanpak op basis van artikel 20 van de verordening wordt aanvaard, moet het bovenstaande mijns inziens ertoe leiden dat in ieder geval met de bewarende maatregelen tot na beëindiging van de exequaturprocedure inhoudelijk zo veel mogelijk de beslissing van het bevoegde gerecht wordt uitgevoerd.
103. Bij deze voorlopige en bewarende maatregelen gaat het om in het recht van deze lidstaat voorziene maatregelen. Het staat daarom in beginsel aan de nationale wetgever te bepalen welke maatregelen de nationale autoriteiten moeten nemen om het belang van het kind te beschermen en de procedurele modaliteiten van de uitvoering ervan vast te stellen.(45)
104. In een geval zoals het onderhavige, waarin het slechts gaat om de overbrugging van de tijd totdat de exequaturprocedure definitief is beëindigd, zouden de gerechten van de ontvangende staat de mogelijkheden die in hun nationale recht ter beschikking staan, evenwel zo veel mogelijk moeten benutten om met de eigen spoedeisende maatregelen de beslissing van het bevoegde gerecht inhoudelijk uit te voeren. Dit vloeit voort uit de erkenning van de plaatsingsbeslissing op grond van artikel 21 van de verordening.