Home

Conclusie - 19 december 2013

Conclusie - 19 december 2013

1. Met de onderhavige prejudiciële verwijzing vraagt de Consiglio di Stato aan het Hof welke betekenis en strekking het begrip cabotage in het zeevervoer als bedoeld in verordening nr. 3577/92(2) heeft, met het oog op de eventuele toepassing ervan op de omstandigheden van het geval. De Commissie heeft echter aangegeven te twijfelen aan de bevoegdheid van het Hof om de gestelde vraag te behandelen, zodat nader onderzoek is vereist, ook al zou er volgens de Commissie uiteindelijk toch geen sprake van twijfel zijn. Ten gronde is er mijns inziens geen twijfel dat het begrip cabotage in het zeevervoer van toepassing is op de aan de orde zijnde omstandigheden.

I - Toepasselijke bepalingen

A - Unierecht

1. Verordening nr. 3577/92

2. Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 3577/92 luidt:

"Met ingang van 1 januari 1993 wordt het vrij verrichten van zeevervoerdiensten binnen een lidstaat (cabotage in het zeevervoer) ingevoerd voor reders uit de Gemeenschap die met in een lidstaat geregistreerde schepen varen welke de vlag van een lidstaat voeren, mits die schepen voldoen aan alle eisen voor toelating tot cabotage van die lidstaat, met inbegrip van bij EUROS geregistreerde schepen, zodra dit register door de Raad is goedgekeurd."

3. Volgens artikel 2 van verordening nr. 3577/92 wordt "[i]n deze verordening:

1. [...] onder ,zeevervoerdiensten binnen een lidstaat (cabotage in het zeevervoer)' verstaan: diensten die gewoonlijk tegen vergoeding worden verricht en met name het volgende omvatten:

a) cabotage met het vasteland: het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen havens op het vasteland of het hoofdgrondgebied van een lidstaat, waarbij geen eilanden worden aangedaan;

b) ,off-shore'-bevoorradingsdiensten: het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen een haven in een lidstaat en installaties of bouwwerken op het continentale plat van die lidstaat;

c) cabotage met eilanden: het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen:

- havens op het vasteland en op een of meer eilanden van een lidstaat;

- havens op eilanden van een lidstaat.

[...]"

4. Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 3577/92 bepaalt:

"Bij wijze van uitzondering worden de volgende zeevervoerdiensten in de Middellandse Zee en langs de kust van Spanje, Portugal en Frankrijk, tijdelijk uitgesloten van de toepassing van deze verordening:

- cruisediensten, tot 1 januari 1995;

[...]"

2. Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat(3)

5. Artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat bepaalt dat "[o]nverminderd het bepaalde in andere specifieke overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen inzake het verlenen van diensten (onder andere de overeenkomst betreffende overheidsopdrachten, voor zover deze betrekking heeft op het verlenen van diensten), [...] dienstverleners, met inbegrip van vennootschappen, overeenkomstig het bepaalde in bijlage I het recht [hebben] op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij een dienst te verlenen, mits de daadwerkelijke arbeidsduur niet meer dan negentig dagen per kalenderjaar bedraagt".

6. Artikel 17 van bijlage I bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat luidt als volgt:

"Ten aanzien van het verlenen van diensten is overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst het volgende verboden:

a) Alle beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij waarvan de duur niet meer bedraagt dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.

b) Alle beperkingen op de toegang tot en verblijf op het grondgebied in de gevallen bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst ten aanzien van:

i) onderdanen van lidstaten van de Europese Gemeenschap of van Zwitserland die dienstverleners zijn en gevestigd zijn op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij dan de ontvanger van de diensten;

ii) werknemers, ongeacht hun nationaliteit, in loondienst bij een dienstverlener die geïntegreerd zijn in de reguliere arbeidsmarkt van een overeenkomstsluitende partij en uitgezonden zijn met het oog op het verlenen van een dienst op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij, onverminderd het bepaalde in artikel 1."

7. Artikel 18 van bijlage I bij voornoemde Overeenkomst luidt:

"Het bepaalde in artikel 17 van deze bijlage is van toepassing op vennootschappen die opgericht zijn volgens het recht van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Zwitserland, en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij bevindt."

8. In artikel 19 van deze bijlage is het volgende bepaald:

"Dienstverleners die het recht of de toestemming hebben om een dienst te verlenen, kunnen ten behoeve van het leveren van deze dienst tijdelijk hun werkzaamheden uitoefenen in het land waar de dienst wordt geleverd, onder dezelfde voorwaarden als die welke in dat land gelden voor de eigen onderdanen, overeenkomstig het bepaalde in deze bijlage en de bijlagen II en III."

B - Nationaal recht

9. Artikel 224 van de Codice della navigazione(4) (wetboek van zee- en binnenvaart) luidt als volgt:

"1. Cabotage tussen de havens van de [Italiaanse] Republiek is, in overeenstemming met verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992, voorbehouden aan reders uit de Gemeenschap die met in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen varen welke de vlag van die lidstaat voeren, mits die schepen voldoen aan alle eisen voor toelating tot cabotage in die lidstaat.

2. De bepalingen van lid 1 zijn van toepassing op schepen die cabotage tussen havens, reden en stranden verzorgen."

II - Feiten

10. Het verzoek om een prejudiciële verwijzing is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Alpina River Cruises GmbH en Nicko Tours GmbH - respectievelijk een Zwitserse rederij en de Duitse gebruikster van het motorschip "Bellissima", dat onder Zwitserse vlag vaart - en anderzijds de Italiaanse autoriteiten betreffende de weigering van deze autoriteiten om een riviercruise van Alpina River Cruises en Nicko Tours door de Italiaanse territoriale wateren te laten varen.

11. Alpina River Cruises en Nicko Tours hadden een cruise van zeven dagen georganiseerd, met vertrek vanuit Venetië, vaart door de lagune van Venetië naar Chioggia, vervolgens over de rivier de Po en langs dezelfde route terug naar Venetië. Op deze route zou tussen de havens van Chioggia en Porto Levante de zee worden overgestoken, bij de monding van de Po, omdat het motorschip "Bellissima" het kanaal van Brondolo, dat Chioggia intern met de Po verbindt, niet kan bevaren.

12. De Italiaanse autoriteiten weigerden toestemming te geven om het traject Chioggia - Porto Levante te bevaren omdat volgens artikel 224 van de Codice della navigazione - waarin naar verordening nr. 3577/92 wordt verwezen - cabotage in het zeevervoer alleen kan worden uitgevoerd door schepen die de vlag van een lidstaat voeren.

13. Het door Alpina River Cruises en Nicko Tours ingestelde beroep werd afgewezen door het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (bestuursrechter van de regio Veneto). Daarop zijn zij in hoger beroep gegaan bij de Consiglio di Stato (raad van state), die het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend.

III - Prejudiciële vraag

14. De prejudiciële vraag luidt als volgt:

"Moet verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op cruises tussen havens in een lidstaat die beginnen en eindigen met het inschepen en uitschepen van dezelfde passagiers in dezelfde haven van de lidstaat, waarbij de passagiers die in deze havens worden in- en uitgescheept dus niet van elkaar verschillen?"

15. Of verordening nr. 3577/92 van toepassing is, zodat een vaartocht als die van Alpina River Cruises en Nicko Tours alleen kan worden uitgevoerd door reders uit de Gemeenschap, is volgens de Consiglio di Stato afhankelijk van het antwoord op de vraag of de in artikel 2 van deze verordening gehanteerde begrippen cabotage in het zeevervoer en zeevervoerdiensten ook zien op cruises die beginnen en eindigen met het inschepen en uitschepen van dezelfde passagiers in dezelfde haven van een lidstaat na andere havens van die lidstaat aan te doen.

IV - Procesverloop voor het Hof

16. Op 14 januari 2013 is het verzoek om een prejudiciële beslissing ingekomen ter griffie van het Hof.

17. Partijen in het hoofdgeding, de Italiaanse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

18. Aan partijen is gevraagd om zich schriftelijk uit te spreken over de vraag of artikel 5 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat over het vrije verkeer van personen, gelezen in samenhang met de artikelen 18 en 19 van bijlage I bij die Overeenkomst, tot gevolg kan hebben dat de in verordening nr. 3577/92 gestelde voorwaarden voor zeevervoer binnen lidstaten door schepen die de vlag van een lidstaat voeren, ook gelden voor zeevervoer binnen lidstaten dat niet meer dan 90 dagen per kalenderjaar duurt en wordt verricht door schepen die de Zwitserse vlag voeren.

19. In het bijzonder is aan de Italiaanse regering gevraagd om schriftelijk uiteen te zetten of haars inziens schepen die de Zwitserse vlag voeren, overeenkomstig de wetgeving of bestuurlijke praktijk van de Italiaanse Republiek cruises op de Italiaanse binnenwateren mogen maken, en of zij van mening is dat de tussen de Europese Unie en Zwitserland gesloten overeenkomst in dit verband relevant is. Zo ja, is aan de Italiaanse autoriteiten gevraagd om uit te leggen waarom de Capitaneria di Porto de Chioggia (havenautoriteit van Chioggia) de in de verwijzingsbeslissing genoemde beschikking van het Ministero della marina mercantile (ministerie van koopvaardij) van 1 juni 1957 in dit geval niet diende toe te passen.

20. Ter terechtzitting van 24 oktober 2013 zijn Alpina River Cruises en de Commissie verschenen. De Italiaanse regering is niet verschenen en heeft evenmin geantwoord op de vragen van het Hof waar in de punten 18 en 19 naar is verwezen.

V - Aangevoerde argumenten

21. Volgens Alpina River Cruises en Nicko Tours moet de prejudiciële vraag worden geherformuleerd, zodat tevens kan worden nagegaan of een cruise die over de binnenwateren vaart maar ook ongeveer één uur op zee, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 3577/92 valt. Zij menen dat als verordening nr. 3577/92 slechts van toepassing is op cabotage "in het zeevervoer", dus "over zee", een nagenoeg volledig op binnenwateren plaatsvindende activiteit daar kennelijk niet onder valt en dus niet kan worden verboden op grond van artikel 224 van de Codice della navigazione. De gevraagde toestemming had dan ook moeten worden verleend ingevolge de beschikking van het Ministero della marina mercantile van 1 juni 1957, volgens welke schepen die een voornamelijk op binnenwateren plaatsvindende activiteit verrichten, tussen de havens van Chioggia en Porto Levante de zee mogen oversteken.

22. Alpina River Cruises en Nicko Tours wijzen er voorts op dat de onderhavige zaak verschilt van de zaak die heeft geleid tot het arrest van 9 maart 2006, Commissie/Spanje(5), aangezien de geologische eigens chappen van de lagune van Venetië niet kunnen worden vergeleken met die van een ria (door de zee overspoeld rivierdal) zoals die van Vigo. Ten slotte stellen zij dat de aan de orde zijnde activiteit niet valt onder het begrip cabotage, dat volgens hen impliceert dat sprake is van goederen- of passagiersvervoer tussen twee verschillende plaatsen, terwijl het in dit geval gaat om een activiteit met vertrek en aankomst in dezelfde haven.

23. De Italiaanse regering heeft betoogd dat er bij een cruise als die welke aan de orde is, sprake is van zeevervoerdiensten binnen een lidstaat en dus van cabotage in het zeevervoer in de zin van verordening nr. 3577/92, stellende dat gelet op de liberaliseringsdoelstelling van de verordening moet worden voorkomen dat de begrippen ervan eng worden geïnterpreteerd.

24. De Commissie voert als opmerking vooraf aan dat verordening nr. 3577/92 in casu geen toepassing vindt omdat zij geen betrekking heeft op schepen die varen onder de vlag van derde staten zoals de Zwitserse Bondsstaat.

25. Desondanks moet de vraag van de Consiglio di Stato volgens de Commissie toch worden beantwoord aangezien de in artikel 224 van de Codice della navigazione vervatte regel alleen betrekking lijkt te hebben op diensten die vallen onder het begrip cabotage in het zeevervoer als bedoeld in verordening nr. 3577/92. In dit licht heeft de in dat artikel opgenomen verwijzing naar deze verordening haars inziens tot gevolg dat het Hof bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om een prejudiciële beslissing.

26. Ten gronde verwijst de Commissie naar artikel 6, lid 1, van verordening nr. 3577/92, waaruit duidelijk zou blijken dat het begrip cabotage in het zeevervoer ook cruises omvat. Aangezien cruises binnen de werkingssfeer van de verordening vallen, meent de Commissie dat geen zodanige interpretatie mag worden gegeven dat een groot aantal cruises van de werkingssfeer wordt uitgezonderd. Derhalve kan de door Alpina River Cruises en Nicko Tours voorgestelde interpretatie niet worden gedeeld, welke interpretatie overigens geen steun vindt in de bewoordingen van verordening nr. 3577/92 of de doelstellingen daarvan.

27. Op de vraag van het Hof over artikel 5 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat hebben zowel Alpina River Cruises en Nicko Tours als de Commissie geantwoord dat die Overeenkomst niet specifiek verwijst naar cabotage in het zeevervoer en evenmin vermeldt hoe de in verordening nr. 3577/92 opgenomen voorwaarden moeten worden toegepast. Daar de Overeenkomst ziet op het verrichten van diensten in het algemeen en cabotage in het zeevervoer niet expliciet uitsluit, moet echter worden aangenomen dat cabotage in het zeevervoer onder de Overeenkomst valt.

28. Volgens Alpina Rivers Cruises en Nicko Tours volgt uit artikel 5 van de Overeenkomst, gelezen in samenhang met de artikelen 18 en 19 van bijlage I bij de Overeenkomst, dat Zwitserse rederijen (dus in Zwitserland gevestigde rederijen naar Zwitsers recht) in een lidstaat tijdelijk - maximaal 90 dagen per jaar - cabotage in het zeevervoer mogen uitvoeren indien zij voldoen aan dezelfde voorwaarden als die welke die lidstaat aan zijn eigen reders oplegt. De Commissie is van mening dat een van de voorwaarden is dat de dienst wordt verricht door in Italië geregistreerde schepen die de Italiaanse vlag voeren.

VI - Beoordeling

A - Belang en noodzaak van herformulering van de prejudiciële vraag

29. Op het eerste gezicht zou de vraag die de Consiglio di Stato letterlijk heeft gesteld, irrelevant kunnen lijken. Immers, ongeacht of het aan de orde zijnde vervoer al dan niet onder het begrip cabotage in het zeevervoer in de zin van artikel 2, punt 1, van verordening nr. 3577/92 valt, is in beide gevallen uitgesloten dat deze verordening wordt toegepast. In het eerste geval is dat omdat de verordening uitsluitend ziet op reders uit de Gemeenschap die met in een lidstaat geregistreerde schepen varen welke de vlag van die lidstaat voeren, en in het tweede geval omdat verordening nr. 3577/92 geen betrekking heeft op de binnenvaart.

30. De vraag is evenwel niet irrelevant en vloeit eigenlijk voort uit het feit dat niet-communautaire reders volgens het Italiaanse recht niet zijn uitgesloten van de binnenvaart. Als de betrokken cruise niet kan worden aangemerkt als cabotage in het zeevervoer - in de zin van verordening nr. 3577/92, ook al is dat niet de vraag - gaat het dus om binnenvaart, met de daaraan in het nationale recht verbonden gevolgen voor de beslechting van het hoofdgeding.

31. Alpina River Cruises en Nicko Tours hebben gevraagd dat de vraag van de verwijzende rechter aldus wordt geherformuleerd dat tevens kan worden nagegaan of een cruise die over de binnenwateren vaart maar ook ongeveer één uur op zee, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 3577/92 valt.

32. Ik ben van mening dat de vraag dient te worden geherformuleerd, zodat ook wordt ingegaan op het door Alpina River Cruises en Nicko Tours aan de orde gestelde punt.

33. De Consiglio di Stato heeft zijn vraag immers zo gesteld dat bepalend is of de in artikel 2 van verordening nr. 3577/92 gehanteerde begrippen cabotage in het zeevervoer en zeevervoerdiensten ook zien op cruises die beginnen en eindigen met het inschepen en uitschepen van dezelfde passagiers in dezelfde haven van een lidstaat na andere havens van die lidstaat aan te doen.

34. Volgens mij gaat het er echter vooral om of er al dan niet sprake is van vervoer over zee . De discussie tussen partijen had voornamelijk betrekking op dit specifieke aspect, waarvan de beslissing in deze zaak uiteindelijk afhangt.

35. De omstandigheid dat het in- en uitschepen van dezelfde passagiers al dan niet in dezelfde haven van een lidstaat plaatsvindt, is immers irrelevant aangezien uit artikel 6, lid 1, van verordening nr. 3577/92 duidelijk blijkt dat cruisediensten binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen en dus in elk geval vervoer in de zin van de artikelen 1 en 2 ervan zijn.

B - Ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing

36. De Commissie heeft aangegeven te twijfelen aan de bevoegdheid van het Hof om de onderhavige prejudiciële verwijzing te behandelen. Zo heeft zij in eerste instantie betoogd dat verordening nr. 3577/92 in geen geval rechtstreeks van toepassing is op het in het hoofdgeding aan de orde zijnde geval, aangezien deze verordening geen toepassing vindt op schepen die de Zwitserse vlag voeren.

37. Desondanks neemt de Commissie de twijfel omtrent de ontvankelijkheid zelf weg door erop te wijzen dat krachtens de op de zaak van toepassing zijnde bepaling, namelijk artikel 224 van de Codice della navigazione, cabotage "in overeenstemming met verordening (EEG) nr. 3577/92" is voorbehouden aan reders die met in een lidstaat geregistreerde schepen varen welke de vlag van die lidstaat voeren, mits die schepen voldoen aan alle eisen voor toelating tot cabotage in die lidstaat .

38. In het bijzonder legt de Commissie de nationale bepaling aldus uit dat indien er bij de in geding zijnde activiteit in de gegeven omstandigheden geen sprake is van cabotage in het zeevervoer in de zin van de verordening, de daarin opgenomen exclusiviteitsregeling geen toepassing vindt, zodat reders uit derde landen de betrokken diensten mogen verrichten.

39. De Commissie meent in dit verband dat de verwijzing van de nationale bepaling naar verordening nr. 3577/92 impliceert dat het Hof bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak(6) voert zij dus aan dat het gaat om een nationale regeling waarin naar bepalingen van Unierecht wordt verwezen "om te bepalen welke regels van toepassing zijn op een situatie die op zich niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt".(7)

40. Zoals het Hof recentelijk in het arrest van 7 november 2013(8) in herinnering heeft gebracht, "[heeft] [d]e Unie [...] er immers stellig belang bij dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, de overgenomen bepalingen of begrippen van het Unierecht op uniforme wijze worden uitgelegd wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor situaties die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken Uniehandeling vallen, conformeert aan de in deze handeling gekozen oplossingen, teneinde een gelijke behandeling te verzekeren van interne en Unierechtelijke situaties, ongeacht de omstandigheden waaronder de uit het Unierecht overgenomen bepalingen of begrippen toepassing moeten vinden [...]".

41. De vraag die dus rijst, is of de Commissie terecht suggereert dat het door haar aangevoerde niet-ontvankelijkheidsbezwaar op grond van de vaste rechtspraak van het Hof niet wordt gehonoreerd. Het antwoord op deze vraag ligt niet voor de hand, maar als ik de strekking van de nationale bepaling goed heb begrepen, mag het Hof zich mijns inziens niet onbevoegd verklaren. De redenen daarvoor zijn de volgende.

42. De betrokken nationale bepaling, artikel 224, lid 1, van de Codice della navigazione, is absoluut bijzonder te noemen vanuit het gezichtspunt dat voor deze zaak van belang is. Het is dan ook nuttig eerst nogmaals te herinneren aan de bewoordingen van de bepaling:

"Cabotage tussen de havens van de [Italiaanse] Republiek is, in overeenstemming met verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992, voorbehouden aan reders uit de Gemeenschap die met in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen varen welke de vlag van die lidstaat voeren, mits die schepen voldoen aan alle eisen voor toelating tot cabotage in die lidstaat."

43. Naar Italiaans recht is cabotage dus, onder verwijzing naar het bepaalde in verordening nr. 3577/92, uitsluitend voorbehouden aan reders uit de Gemeenschap. Juist in het woord voorbehouden ligt de sleutel tot de betrokken bepaling.

44. Door zo te handelen heeft de Italiaanse wetgever immers tegelijkertijd "ingesloten" en "uitgesloten".

45. In de eerste plaats wordt in artikel 224, lid 1, van de Codice della navigazione zuiver declaratoir herhaald wat verordening nr. 3577/92, die rechtstreekse werking heeft, reeds bepaalt, namelijk dat cabotage in Italië kan worden uitgevoerd door reders uit de Gemeenschap. Dat is het insluiten waarin de nationale bepaling voorziet.

46. In de tweede plaats draagt de betrokken bepaling, hetgeen in het bijzonder van belang is, een constitutief karakter - daar er geen sprake is van een uit verordening nr. 3577/92 voortvloeiend karakter - in die zin dat wie geen reder uit de Gemeenschap is, wordt uitgesloten van het uitvoeren van cabotage in Italië, ook in de zin van verordening nr. 3577/92.

47. Op die manier hanteert de Italiaanse wetgever, met deze tweeledige aanpak, het begrip cabotage in het zeevervoer van verordening nr. 3577/92 niet alleen om te herhalen wat in de verordening is bepaald, maar vooral ook om uit te sluiten, namelijk om eveneens in de zin van de verordening geen cabotage te laten uitvoeren door wie geen reder uit de Gemeenschap is.

48. De beslissing van de Italiaanse wetgever om de vrijheid van dienstverrichting niet verder te verruimen dan hetgeen rechtstreeks uit verordening nr. 3577/92 voortvloeit, geschiedt dus middels een verwijzing die volgens mij rechtstreeks en onvoorwaardelijk is.(9) Het betreft een rechtstreekse verwijzing aangezien zij expliciet en ondubbelzinnig is, en een onvoorwaardelijke verwijzing aangezien hieraan generlei voorwaarden zijn verbonden. De cabotage in het zeevervoer die niet mag worden uitgevoerd door niet-communautaire reders "is" de cabotage die door reders uit de Gemeenschap als bedoeld in verordening nr. 3577/92 mag worden uitgevoerd.

49. Gelet op het voorgaande is er in de Italiaanse regeling onverkort sprake van het geval dat wordt genoemd in de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke het Hof bevoegd is om te bepalen welke regels van toepassing zijn op een situatie die op zich niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt.(10) Het betreft immers een geval waarin "een nationale wettelijke regeling zich [...] conformeert aan de in deze handeling gekozen oplossingen, teneinde een gelijke behandeling te verzekeren van interne en Unierechtelijke situaties [...]".(11) In het onderhavige geval gaat het om het begrip cabotage in het zeevervoer, dat een gelijke behandeling moet krijgen in interne situaties en in door verordening nr. 3577/92 beheerste situaties.

50. Derhalve ben ik, net als de Commissie, van mening dat het Hof bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige verzoek om een prejudiciële verwijzing.

C - Ten gronde

51. Zoals reeds is aangegeven, is de vraag die, los van de door de verwijzende rechter gehanteerde bewoordingen, beantwoording behoeft, of vervoer dat een zeer kort traject over zee omvat, kan worden aangemerkt als cabotage in het zeevervoer in de zin van verordening nr. 3577/92.

52. Ik meen dat het antwoord op deze vraag even helder en onomwonden dient te zijn als het door het Hof gegeven antwoord op de vraag in de reeds aangehaalde zaak Commissie/Spanje.

53. In punt 21 van zijn conclusie in de zaak Commissie/Spanje heeft advocaat-generaal Tizzano verklaard dat "[h]et [...] geen twijfel [lijdt] dat de wateren van de Ría de Vigo zeewateren zijn en [dat] dat op zich [...], naar de letter van de aangehaalde bepalingen [van verordening nr. 3577/92], voldoende [ is ] [ (12) ] om het vervoer over deze wateren te beschouwen als vervoer ,over zee'". Het Hof heeft deze redenering overgenomen in de punten 25 en 26 van het arrest Commissie/Spanje.

54. In het onderhavige geval staat ook vast dat een deel van de route van het motorschip "Bellissima" over zee loopt. Hoewel het om slechts een heel klein deel van de gehele vaarroute van het schip gaat, is dat mijns inziens voldoende om het vervoer als cabotage in het zeevervoer aan te merken, aangezien artikel 2 van verordening nr. 3577/92 die categorie niet definieert op basis van de gehele route of een deel daarvan, zodat gelet op het doel van deze verordening moet worden uitgegaan van een uitlegging waarmee alle vervoer dat over zee plaatsvindt, zij het in geringe mate, als cabotage in het zeevervoer kan worden aangemerkt.

55. Zoals het Hof in het arrest Commissie/Spanje heeft aangegeven, "[moet] [b]ij de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht [...] niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar eveneens met de context ervan en met de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt".(13) Verordening nr. 3577/92 heeft als doel "de tenuitvoerlegging van het vrij verrichten van diensten voor cabotage in het zeevervoer onder de voorwaarden en met inachtneming van de uitzonderingen die in deze verordening zijn voorzien".(14) Tegen deze achtergrond zouden, indien het begrip cabotage in het zeevervoer aldus wordt uitgelegd dat vervoer dat slechts in geringe mate over zee geschiedt daar niet onder valt, "potentieel belangrijke zeevervoerdiensten worden uitgesloten van de door deze verordening beoogde liberalisering".(15)

56. Enigszins paradoxaal impliceren de voorgaande overwegingen dat de door Alpina River Cruises en Nicko Tours verrichte vervoerdienst niet onder verordening nr. 3577/92 en dus evenmin onder de daardoor beoogde liberalisering valt. Nog paradoxaler zou echter zijn dat Alpina River Cruises en Nicko Tours in hun betoog worden gevolgd en in de lidstaten geregistreerde schepen die vlaggen van lidstaten voeren, van deze liberalisering uitgesloten blijven indien hun routes slechts in geringe mate over zee gaan.

57. In dit verband is enkel van belang dat het Hof cabotage in het zeevervoer aldus omschrijft dat er wordt gezorgd voor een betere verwezenlijking van het doel dat verordening nr. 3577/92 beoogt jegens de natuurlijke adressaat ervan, namelijk de lidstaten en daarmee hun onderdanen. Met betrekking tot derde staten moet de liberalisering van diensten geschieden via specifieke overeenkomsten zoals de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat, die in casu evenwel niet van toepassing is.

58. Aan al het voorgaande wordt immers niet afgedaan door de mogelijke effecten van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat op de toepasselijkheid van verordening nr. 3577/92 in het onderhavige geval. Met betrekking tot die effecten heeft het Hof partijen verzocht hun standpunt kenbaar te maken.

59. De vraag of de Overeenkomst al dan niet van toepassing is op de onderhavige situatie, kan volgens mij zonder meer worden beantwoord aangezien, zoals ter terechtzitting kon worden geconstateerd op basis van het antwoord dat de vertegenwoordiger van Alpina River Cruises op een vraag van het Hof gaf, het aan de orde zijnde vervoer van maart tot en met november permanent wordt verricht. Hieruit volgt duidelijk dat het gaat om een dienst waarvan de duur meer bedraagt dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar, hetgeen op zich voldoende is om de toepassing van de Overeenkomst uit te sluiten, daar de Overeenkomst beperkingen op het verrichten van diensten slechts verbiedt als de temporele drempel niet wordt overschreden.

VII - Conclusie

60. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

"Vervoer als in het hoofdgeding is zeevervoer binnen een lidstaat als bedoeld in artikel 2, punt 1, van verordening nr. 3577/92."

(1) .

(2) - Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364, blz. 7).

(3)  - Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (PB 2002, L 114, blz. 6).

(4)  - Koninklijk besluit nr. 327 van 30 maart 1942, zoals vervangen door artikel 7, lid 2, van voorlopig wetsbesluit nr. 457 van 30 december 1997, na wijzigingen in wet omgezet bij wet nr. 30 van 27 februari 1998.

(5)  - Zaak C-323/03, Jurispr. blz. I-2161.

(6)  - Bijvoorbeeld arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi, C-297/88 en C-197/89 (Jurispr. blz. I-3763); 17 juli 1997, Leur-Bloem, C-28/95 (Jurispr. blz. I-4161), en 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio, C-217/05 (Jurispr. blz. I-11987).

(7) - Punt 18 van de schriftelijke opmerkingen van de Commissie.

(8)  - Zaak C-313/12, Romeo, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

(9)  - Zie arrest van 21 december 2011, Cicala, C-482/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

(10)  - Zie met name arrest Dzodzi, reeds aangehaald.

(11)  - Arrest Romeo, reeds aangehaald, punt 22.

(12)  - Cursivering van mij.

(13)  - Arrest Commissie/Spanje, punt 23, waarin wordt verwezen naar arrest van 7 juni 2005, VEMW e.a., C-17/03, Jurispr. blz. I-4983, punt 41.

(14)  - Arrest Commissie/Spanje, punt 24, waarin wordt verwezen naar arrest van 20 februari 2001, Analir e.a., C-205/99, Jurispr. blz. I-1271, punt 19.

(15)  - Arrest Commissie/Spanje, punt 25.