Specimens van in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten mogen slechts in de [Unie] worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd die werd afgegeven door een administratieve instantie van de lidstaat van bestemming.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 4 september 2014
Uitspraak
Arrest van het Hof (Tweede kamer)
4 september 2014(*)
"Prejudiciële verwijzing - Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten - Verordening (EG) nr. 338/97 - Artikel 11 - Nietigheid van een invoervergunning beperkt tot de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is"
In zaak C‑532/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi közigazgatási és munkaügyi bíróság (Hongarije) bij beslissing van 20 september 2013, ingekomen bij het Hof op 9 oktober 2013, in de procedure
Sofia Zoo
tegenOrszágos Környezetvédelmi, Természetvédelmi és Vízügyi Főfelügyelőség,
wijst HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident van het Hof, J. L. da Cruz Vilaça, J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door K. Szíjjártó, M. Fehér en G. Szima als gemachtigden,
-
de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Van Holm en T. Materne als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Mifsud-Bonnici en A. Sipos als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11, lid 2, sub a en b, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB 1997, L 61, blz. 1).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sofia Zoo (dierentuin van Sofia, Bulgarije) en de Hongaarse Országos Környezetvédelmi, Természetvédelmi és Vízügyi Főfelügyelőség (hoofdinspectie voor milieu- en natuurbescherming en waterbeheer; hierna: „hoofdinspectie”) over de beslissing van de hoofdinspectie om de verbeurdverklaring van 17 uit Tanzania afkomstige specimens van wilde dieren te gelasten.
Toepasselijke bepalingen
Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten
3 De op 3 maart 1973 te Washington ondertekende Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten (Recueil des traités des Nations unies, vol. 993, nr. I-14537; hierna: „CITES”) heeft tot doel te waarborgen dat de internationale handel in de in de bijlagen daarbij genoemde soorten, alsmede in delen daarvan en daaruit verkregen producten de instandhouding van de biodiversiteit niet schaadt en op een duurzaam gebruik van de in het wild levende soorten berust.
4 Deze overeenkomst is met ingang van 1 januari 1984 in de Europese Unie uitgevoerd op grond van verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (PB L 384, blz. 1). Deze verordening is ingetrokken bij verordening nr. 338/97, die volgens artikel 1, tweede alinea, daarvan van toepassing is met inachtneming van de doelstellingen, beginselen en bepalingen van de CITES.
5 Artikel VI, lid 5, CITES bepaalt:
„Een afzonderlijke vergunning of afzonderlijk certificaat is vereist voor elke zending specimens.”
Unierecht
6 In de punten 5 en 17 van de considerans van verordening nr. 338/97 heet het:
„(5) Overwegende dat de tenuitvoerlegging van deze verordening vergt dat er gemeenschappelijk voorwaarden worden toegepast voor de afgifte, het gebruik en de overlegging van de documenten in verband met de toestemming om specimens van de soorten die onder deze verordening vallen, in de [Unie] binnen te brengen of uit de [Unie] uit te voeren dan wel weder uit te voeren; dat het van belang is specifieke bepalingen vast te stellen voor de doorvoer van specimens door de [Unie];
[...]
(17) Overwegende dat het voor de naleving van deze verordening van belang is dat de lidstaten aan personen die inbreuken plegen, adequate sancties opleggen die in een passende verhouding staan tot de aard en de ernst daarvan”.
7 Artikel 4 van deze verordening bepaalt:
„1.Die invoervergunning mag enkel worden afgegeven met inachtneming van de in lid 6 opgelegde beperkingen en indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
[...]
de aanvrager bewijst dat de specimens zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort, hetgeen, in het geval van de invoer uit derde landen van specimens van een in de bijlagen bij de Overeenkomst opgenomen soort inhoudt dat een conform de Overeenkomst door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer of wederuitvoer afgegeven uitvoervergunning, wederuitvoercertificaat of een kopie daarvan, dient te worden overgelegd;
[...]
[...]
de administratieve instantie heeft via overleg met de bevoegde wetenschappelijke autoriteit de zekerheid verkregen dat er geen andere argumenten in verband met de instandhouding van de soort pleiten tegen de afgifte van de invoervergunning;
en
in geval van aanvoer vanuit zee heeft de administratieve instantie de zekerheid verkregen dat levende specimens op een zodanige wijze voor vervoer worden gereedgemaakt en verzonden dat de risico’s van verwonding, ziekte of ruwe behandeling worden voorkomen.
2.Specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten mogen slechts in de [Unie] worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd die werd afgegeven door een administratieve instantie van de lidstaat van bestemming.
De invoervergunning mag enkel worden afgegeven met inachtneming van de in lid 6 opgelegde beperkingen en wanneer:
de bevoegde wetenschappelijke autoriteit, na onderzoek van de beschikbare gegevens en uitgaande van het advies van de wetenschappelijke studiegroep, oordeelt dat het binnenbrengen in de [Unie], rekening houdend met het huidige of te verwachten niveau van de handel, geen nadelig effect zal hebben op de instandhouding of op de omvang van het verspreidingsgebied van de populatie van de betrokken soort. Dit advies blijft geldig voor latere invoer, zolang de bovenvermelde elementen niet ingrijpend zijn gewijzigd;
de aanvrager aan de hand van documenten staaft dat levende specimens op de plaats van bestemming zullen worden ondergebracht in ruimten die beschikken over adequate voorzieningen om de specimens in stand te houden en goed te verzorgen;
aan de voorwaarden van lid 1, sub b‑i, e en f, is voldaan.
[...]
6.In overleg met de betrokken landen van herkomst kan de [Europese] Commissie volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure en met inachtneming van de adviezen van de wetenschappelijke studiegroep, algemene – of bepaalde landen van herkomst betreffende – beperkingen opleggen ten aanzien van het binnenbrengen in de [Unie]:
van specimens van in bijlage A genoemde soorten, op basis van de in lid 1, sub a‑i, of e, genoemde voorwaarden,
van specimens van in bijlage B genoemde soorten, op basis van de in lid 1, sub e, of lid 2, sub a, genoemde voorwaarden,
en
van levende specimens van in bijlage B genoemde soorten die een grote sterfte tijdens het vervoer vertonen of waarvan vaststaat dat zij in gevangenschap een drastisch verlaagde levensverwachting hebben,
of
van levende specimens van soorten waarvan vaststaat dat introductie in het natuurlijk milieu van de [Unie] een ecologische bedreiging vormt voor inheemse in het wild levende dier- en plantensoorten van de [Unie].
De Commissie maakt elk kwartaal een lijst van de eventuele beperkingen in het Publicatieblad [van de Europese Unie] bekend.
[...]”
8 Artikel 9, leden 4 en 5, van die verordening luidt als volgt:
„4.Indien een levend specimen van een soort genoemd in bijlage B binnen de [Unie] wordt vervoerd, mag degene die het specimen in zijn bezit heeft, hiervan uitsluitend afstand doen indien de toekomstige ontvanger voldoende is ingelicht over het onderbrengen, de uitrusting en de handelingen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het specimen op gepaste wijze zal worden behandeld.
5.Indien levende specimens vervoerd worden naar, uit of binnen de [Unie], of bij doorvoer of overlading op een bepaalde plaats worden gehouden, dienen zij op een zodanige wijze te worden gereedgemaakt, vervoerd en verzorgd dat risico’s van verwondingen, ziekte en ruwe behandeling tot een minimum worden beperkt en dit, indien het om dieren gaat, in overeenstemming met [het Unierecht] inzake de bescherming van dieren gedurende het vervoer.”
9 Artikel 11, leden 1 en 2, van die verordening, met als opschrift „Geldigheid van en speciale voorwaarden met betrekking tot vergunningen en certificaten”, bepaalt:
„1.Onverminderd strengere maatregelen die de lidstaten kunnen aannemen of handhaven zijn vergunningen en certificaten die overeenkomstig deze verordening door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn verstrekt, in de hele [Unie] geldig.
2.
Elke vergunning of elk certificaat evenwel, alsmede elke vergunning of elk certificaat die/dat op basis daarvan werd afgegeven, wordt als nietig beschouwd indien door een bevoegde autoriteit of door de Commissie in overleg met de bevoegde autoriteit die de vergunning of het certificaat heeft afgegeven, wordt bewezen dat dit is geschied aan de hand van de foute veronderstelling dat aan de voorwaarden voor afgifte was voldaan.
Specimens die zich bevinden op het grondgebied van een lidstaat en waarvoor dat soort documenten werd opgemaakt, worden in beslag genomen door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat en kunnen worden verbeurdverklaard.”
10 Artikel 16, lid 4, van verordening nr. 338/97 luidt:
„Indien een levend specimen van een soort genoemd in bijlage B of C op een bepaalde plaats [in de Unie] wordt binnengebracht zonder de/het passende geldige vergunning of certificaat, moet het specimen in beslag worden genomen en kan het worden verbeurdverklaard of kunnen, indien de geadresseerde het specimen weigert te accepteren, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin deze plaats van binnenkomst gelegen is, zo nodig de zending weigeren en van de vervoerder eisen dat hij het specimen naar de plaats van vertrek terugzendt.”
Hongaars recht
11 § 20, leden 1, 2 en 4, sub a en b, van regeringsbesluit 292/2008 (XII.10) houdende bepaalde uitvoeringsregels van de internationale rechtshandelingen en de rechtshandelingen van de Europese Gemeenschap tot regeling van de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten (hierna: „regeringsbesluit”) bepaalt:
„1.Wanneer de voorgeschreven vergunning of het voorgeschreven certificaat voor het bezit, het vervoer of de verhandeling van specimens van in de bijlagen A tot en met D bij verordening [nr. 338/97] opgenomen soorten ontbreekt, of wanneer het vervoer van de specimens in strijd is met wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, houdt de in § 3, lid 3, bedoelde instantie – met uitzondering van de in § 4, lid 1, bedoelde instantie –, in het kader van de maatregelen ter plaatse, de specimens tegen, maakt zij een proces verbaal op, neemt zij maatregelen overeenkomstig de bijzondere wettelijke regelingen, en stelt zij de in § 4, lid 1, bedoelde instantie en de administratieve instantie daarvan binnen een termijn van 48 uur in kennis. Afhankelijk van het advies van de administratieve instantie neemt de in § 4, lid 1, bedoelde instantie maatregelen om de tegengehouden levende specimens onder te brengen.
2.De in § 4, lid 1, bedoelde instantie neemt – direct na de door haar verrichte controle of na het tegenhouden overeenkomstig lid 1 – de specimens in beslag waarvan de bezitter tijdens de controle de rechtmatigheid van de invoer, de uitvoer, de wederuitvoer of het bezit niet aantoont, en zij verzoekt de betrokkene binnen een bepaalde termijn de bewijsstukken van de oorsprong van de specimens over te leggen.
[...]
De in § 4, lid 1, bedoelde instantie verklaart verbeurd
specimens waarvoor de bezitter de bewijsstukken van de oorsprong niet binnen de gestelde termijn overlegt, en,
specimens waarvan het bezit onwettig is.
[...]”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 Op 17 januari 2011 is een Servische staatsburger bij binnenkomst in Hongarije aan een grenscontrole onderworpen. In het door hem bestuurde voertuig vervoerde hij een lading van 17 uit Tanzania afkomstige specimens van wilde dieren, namelijk twee Afrikaanse havikarenden (hieraaetus spilogaster), vier zwarte arenden (aquila verreauxii), twee vechtarenden (polemaetus bellicosus), één berghaan (terathopius ecaudatus), drie kroonarenden (stephanoaetus coronatus), twee oorgieren (torgos tracheliotus) en drie witruggieren (gyps africanus). Daarnaast vervoerde de gecontroleerde persoon ook tien schildraven of witborstraven (corvus albus) en tien witnekraven (corvus albicollis). Ten bewijze van de oorsprong van deze dieren, legde hij de kopie van een door de Bulgaarse autoriteiten afgegeven CITES-invoervergunning over. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de begeleidende documenten aangaven dat deze specimens van dieren vanuit Nederland naar Bulgarije, met als bestemming Sofia Zoo waren vervoerd om in quarantaine te worden geplaatst, van waar zij opnieuw naar Nederland zouden worden vervoerd, met doorvoer via Hongarije.
13 De natuurbeschermingsautoriteit heeft de lading tegengehouden en al deze documenten doen toekomen aan de Vidékfejlesztési Minisztériumnak (ministerie van Plattelandsontwikkeling), als bevoegde autoriteit in de zin van de CITES en van verordening nr. 338/97, dat de rechtmatigheid van de invoer van deze wilde dieren heeft onderzocht. In het kader van deze procedure heeft dit ministerie met de Commissie en de Bulgaarse bevoegde autoriteit overleg gepleegd.
14 Volgens de Commissie moesten de betrokken specimens van dieren worden verbeurdverklaard omdat de wetenschappelijke studiegroep (hierna: „WSG”), ten eerste, op 30 juni 2009 heeft beslist om de invoer van vechtarenden en berghanen op te schorten en, ten tweede, op 11 september 2009 voorafgaand overleg met de WSG verplicht heeft gesteld in het geval van oorgieren en kroonarenden. Aangezien de Bulgaarse bevoegde autoriteit evenwel geen rekening had gehouden met deze beslissingen van de WSG, moest volgens de Commissie de door deze autoriteit aan Sofia Zoo afgegeven vergunning als nietig worden beschouwd.
15 Bij beslissing van 9 februari 2011 heeft het ministerie van Plattelandsontwikkeling gezien het voorgaande beslist om de lading – met uitzondering van de tien witborstraven en de tien witnekraven, die buiten de werkingssfeer van de CITES en van verordening nr. 338/97 vallen – op grond van § 20, lid 2, van het regeringsbesluit in beslag te nemen, en Sofia Zoo verzocht om overlegging van de bewijsstukken van de rechtmatigheid van de invoer, het bezit en de verhandeling van de specimens van dieren waarop zijn beslissing betrekking had.
16 Aangezien Sofia Zoo de opgevraagde documenten niet binnen de gestelde termijn had overgelegd, heeft het ministerie van Plattelandsontwikkeling bij beslissing van 28 april 2011 overeenkomstig § 20, lid 4, van het regeringsbesluit de 17 uit Tanzania afkomstige specimens van dieren verbeurdverklaard en in Hongaarse dierentuinen ondergebracht.
17 Sofia Zoo heeft bij de Fővárosi közigazgatási és munkaügyi bíróság (rechtbank voor bestuursrechtelijke en arbeidszaken te Boedapest) een beroep tot nietigverklaring van deze beslissing tot verbeurdverklaring ingesteld. Dit beroep is gericht tegen de hoofdinspectie, rechtsopvolgster van het ministerie van Plattelandsontwikkeling.
18 Meer specifiek strekt deze vordering van Sofia Zoo ertoe deze beslissing tot verbeurdverklaring nietig te verklaren en de hoofdinspectie te gelasten een nieuwe procedure in te leiden, waarbij primair volledige nietigverklaring en subsidiair gedeeltelijke nietigverklaring wordt gevorderd. Bovendien vordert Sofia Zoo dat de beslissing tot inbeslagname opnieuw wordt onderzocht. Volgens die dierentuin kon de nietigheid van de invoervergunning immers slechts betrekking hebben op de acht specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond van de vergunning van toepassing is, namelijk de twee vechtarenden, de berghaan, de twee oorgieren en de drie kroonarenden, zodat alleen die dieren in beslag konden worden genomen en konden worden verbeurdverklaard, met uitsluiting van de andere negen specimens van soorten die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 338/97 vallen, namelijk de twee Afrikaanse havikarenden, de vier zwarte arenden en de drie witruggieren.
19 De hoofdinspectie concludeert tot afwijzing van dit beroep tot nietigverklaring. Zij is van mening dat alle specimens van wilde dieren die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 338/97 vallen – en niet alleen de specimens waarop de nietigheidsgrond van de invoervergunning van toepassing is – in beslag moeten worden genomen en kunnen worden verbeurdverklaard, omdat deze verordening geen stelsel van gedeeltelijke nietigheid van een vergunning kent. Voorts voert de hoofdinspectie aan dat het gezondheidsrisico nog een reden is om de vergunningen als een geheel te beschouwen en om, in geval van nietigheid, ongeacht de grond daarvoor, alle in deze vergunningen vermelde specimens van dieren in beslag te nemen en verbeurd te verklaren.
20 In die omstandigheden heeft de Fővárosi közigazgatási és munkaügyi bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Moeten de in artikel 11, lid 2, sub a, van [verordening nr. 338/97] bedoelde vergunningen en certificaten alleen als nietig worden beschouwd ten aanzien van de specimens waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is, dan wel ook ten aanzien van de overige in de vergunning of het certificaat vermelde specimens?
Moeten alle in artikel 11, lid 2, sub b, van [verordening nr. 338/97] bedoelde specimens die zijn vermeld in de overeenkomstig [artikel 11, lid 2, sub a, van deze verordening] als nietig beschouwde vergunningen of certificaten, in beslag worden genomen en kunnen zij alle worden verbeurdverklaard, dan wel alleen de specimens waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
21 Met zijn prejudiciële vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 2, sub a en b, van verordening nr. 338/97 aldus moet worden uitgelegd dat de invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens waarop de nietigheidsgrond van deze invoervergunning werkelijk van toepassing is, en dat deze specimens dus de enige zijn die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevinden in beslag moet nemen, en eventueel moet verbeurdverklaren.
22 Volgens artikel 11, lid 2, sub a, van verordening nr. 338/97 wordt „[e]lke vergunning of elk certificaat [...], alsmede elke vergunning of elk certificaat die/dat op basis daarvan werd afgegeven, [...] als nietig beschouwd indien door een bevoegde autoriteit of door de Commissie in overleg met de bevoegde autoriteit die de vergunning of het certificaat heeft afgeleverd, wordt bewezen dat dit is geschied aan de hand van de foute veronderstelling dat aan de voorwaarden voor afgifte was voldaan”. Lid 2, sub b, van dit artikel preciseert dat „[s]pecimens die zich bevinden op het grondgebied van een lidstaat en waarvoor dat soort documenten werd opgemaakt, [...] in beslag [worden] genomen door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat en kunnen [...] worden [verbeurd]verklaard”.
23 Artikel 11, lid 2, sub a, van verordening nr. 338/97 moet dus worden uitgelegd tegen de achtergrond van de door deze verordening nagestreefde doelstellingen en de context van deze bepaling.
24 Wat in de eerste plaats de algemene opzet van verordening nr. 338/97 betreft, zij opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde 17 specimens van wilde dieren zijn vermeld in bijlage B bij deze verordening. Volgens artikel 4, lid 2, eerste alinea, van deze verordening „[mogen] [s]pecimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten [...] slechts in de [Unie] worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd die werd afgegeven door een administratieve instantie van de lidstaat van bestemming”.
25 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dus dat op basis van verordening nr. 338/97 één enkele invoervergunning kan worden afgegeven voor verscheidene specimens van verschillende in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten die deel uitmaken van eenzelfde lading. Een dergelijke lezing van artikel 4, lid 2, eerste alinea, van deze verordening is overigens in overeenstemming met artikel VI, lid 5, CITES, dat bepaalt dat „[e]en afzonderlijke vergunning of afzonderlijk certificaat is vereist voor elke zending specimens”.
26 Artikel 4, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 338/97 bepaalt dat een dergelijke invoervergunning enkel mag worden afgegeven met inachtneming van de in lid 6 van dit artikel opgelegde beperkingen en indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, sub a tot en met c, van dit artikel.
27 Volgens artikel 4, lid 6, van verordening nr. 338/97 kan de Commissie, wanneer rekening houdend met het huidige of te verwachten niveau van de handel in een soort, het binnenbrengen ervan in de Unie een nadelig effect zal hebben op de instandhouding ervan of op de omvang van het verspreidingsgebied van de populatie van de betrokken soort, of wanneer andere argumenten in verband met de instandhouding van de soort pleiten tegen de afgifte van de invoervergunning, algemene – of bepaalde landen van herkomst betreffende – beperkingen opleggen ten aanzien van het binnenbrengen in de Unie van levende specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten die een grote sterfte tijdens het vervoer vertonen of waarvan vaststaat dat zij in gevangenschap een drastisch verlaagde levensverwachting hebben.
28 Wat de voorwaarden bedoeld in artikel 4, lid 2, sub a tot en met c, van verordening nr. 338/97 betreft, hangt de afgifte van een invoervergunning af van, ten eerste, de voorwaarde dat de bevoegde wetenschappelijke autoriteit, na onderzoek van de beschikbare gegevens en uitgaande van het advies van de WSG, oordeelt dat het binnenbrengen in de Unie, rekening houdend met het huidige of te verwachten niveau van de handel, geen nadelig effect zal hebben op de instandhouding of op de omvang van het verspreidingsgebied van de populatie van de betrokken soort. Ten tweede moet de aanvrager aan de hand van documenten staven dat levende specimens op de plaats van bestemming zullen worden ondergebracht in ruimten die beschikken over adequate voorzieningen om de specimens in stand te houden en goed te verzorgen. Ten derde moet zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, sub b‑i, e en f, van die verordening.
29 Uit het voorgaande vloeit voort dat de afgifte van een vergunning voor invoer in de Unie van specimens van verschillende in bijlage B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten niet het resultaat is van een globale beoordeling van alle specimens die deel uitmaken van de betrokken lading, maar van een afzonderlijk en diepgaand onderzoek van de situatie van elk van de betrokken specimens.
30 De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de bewuste specimens zich bevinden moet met andere woorden onderzoeken of de betrokken invoervergunning geldig is voor elk van deze specimens, zonder dat de beoordeling van deze autoriteit met betrekking tot een gegeven dierlijk specimen noodzakelijkerwijs een invloed hoeft te hebben op haar beoordeling inzake een ander specimen.
31 De omstandigheid dat de invoervergunning nietig is voor zover zij betrekking heeft op de specimens van dieren die niet voldoen aan de toekenningsvoorwaarden van artikel 4, leden 2 en 6, van verordening nr. 338/97, kan dus niet afdoen aan de geldigheid van de vergunning voor zover zij betrekking heeft op de specimens die werkelijk aan deze voorwaarden voldoen.
32 Het gedeelte van de invoervergunning dat betrekking heeft op de specimens waarop de nietigheidsgrond van toepassing is, moet dus worden beschouwd als scheidbaar van de andere gedeelten van deze vergunning, die geldig blijven.
33 Bovendien zou het uitsluiten van elke gedeeltelijke nietigheid van een vergunning voor invoer in de Unie van specimens van verschillende in bijlage B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten – zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft benadrukt – leiden tot een willekeurig systeem waarin een situatie als aan de orde in het hoofdgeding niet op dezelfde manier zou worden behandeld als een situatie waarin voor het transport van de 17 verschillende specimens, 17 verschillende documenten zouden zijn opgemaakt.
34 Wat in de tweede plaats de door verordening nr. 338/97 nagestreefde doelstellingen betreft, zij eraan herinnerd dat de beschermingsregeling die is ingevoerd voor de specimens van in de bijlagen A en B bij die verordening genoemde soorten, tot doel heeft een zo volledig mogelijke bescherming te verzekeren van de in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, met inachtneming van de doelstellingen, beginselen en bepalingen van de CITES (zie arrest Rubach, C‑344/08, EU:C:2009:482 , punt 24).
35 De verwezenlijking van de door verordening nr. 338/97 nagestreefde doelstellingen zou niet in gevaar worden gebracht indien artikel 11, lid 2, sub a, daarvan aldus wordt uitgelegd dat een invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond van die vergunning werkelijk van toepassing is.
36 Dienaangaande zij enerzijds vastgesteld dat wat betreft de specimens van dieren waarvoor werkelijk sprake is van een nietigheidsgrond van de invoervergunning overeenkomstig artikel 11, lid 2, sub a, van verordening nr. 338/97, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar deze specimens zich bevinden, volgens lid 2, sub b, van dit artikel verplicht is om deze dieren te beschermen, door te gelasten dat zij in beslag worden genomen en eventueel worden verbeurdverklaard.
37 Anderzijds, wat betreft de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond van de invoervergunning niet van toepassing is, stelt verordening nr. 338/97 maatregelen vast die strekken tot de bescherming ervan wanneer zij in de Unie circuleren. Dienaangaande bepaalt artikel 9, lid 4, van deze verordening dat „[i]ndien een levend specimen van een soort genoemd in bijlage B binnen de [Unie] wordt vervoerd, [...] degene die het specimen in zijn bezit heeft, hiervan uitsluitend afstand [mag] doen indien de toekomstige ontvanger voldoende is ingelicht over het onderbrengen, de uitrusting en de handelingen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het specimen op gepaste wijze zal worden behandeld”. Bovendien wordt in artikel 9, lid 5, van deze verordening vastgesteld dat dergelijke specimens van dieren „op een zodanige wijze [dienen] te worden gereedgemaakt, vervoerd en verzorgd dat risico’s van verwondingen, ziekte en ruwe behandeling tot een minimum worden beperkt en dit, indien het om dieren gaat, in overeenstemming met [het Unierecht] inzake de bescherming van dieren gedurende het vervoer”.
38 Bijgevolg kan uit zowel de algemene opzet van verordening nr. 338/97 als uit de erdoor nagestreefde doelstellingen worden opgemaakt dat artikel 11, lid 2, sub a, van deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat een invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens waarop de nietigheidsgrond van deze invoervergunning werkelijk van toepassing is.
39 Dit geldt ook voor artikel 11, lid 2, sub b, van verordening nr. 338/97, aangezien deze bepaling enkel van toepassing is op de specimens van dieren waarop de in lid 2, sub a, van dit artikel bedoelde documenten betrekking hebben.
40 De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken specimens zich bevinden, moet dus enkel de specimens waarop de nietigheidsgrond van de invoervergunning werkelijk van toepassing is in beslag nemen, en kan enkel deze specimens verbeurdverklaren.
41 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 11, lid 2, sub a en b, van verordening nr. 338/97 aldus moet worden uitgelegd dat de invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens waarop de nietigheidsgrond van deze invoervergunning werkelijk van toepassing is, en dat deze specimens dus de enige zijn die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevinden in beslag moet nemen, en eventueel moet verbeurdverklaren.
Kosten
42 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 11, lid 2, sub a en b, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer moet aldus worden uitgelegd dat de invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond van deze invoervergunning werkelijk van toepassing is, en dat deze specimens dus de enige zijn die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevinden in beslag moet nemen, en eventueel moet verbeurdverklaren.
ondertekeningen