Home

Zaak C-260/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland) op 13 mei 2013 — Sevda Aykul/Land Baden-Württemberg

Zaak C-260/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland) op 13 mei 2013 — Sevda Aykul/Land Baden-Württemberg

29.6.2013

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland) op 13 mei 2013 — Sevda Aykul/Land Baden-Württemberg

(Zaak C-260/13)

2013/C 189/28

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Sigmaringen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sevda Aykul

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Prejudiciële vragen

1.

Verzet de uit artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/126/EG(1) voortvloeiende verplichting tot onderlinge erkenning van de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen zich tegen een nationale regeling van de Bondsrepubliek Duitsland, volgens welke het recht om in Duitsland gebruik te maken van een buitenlands rijbewijs, achteraf langs administratieve weg moet worden ontzegd, wanneer de houder van het buitenlandse rijbewijs met dat rijbewijs in Duitsland onder invloed van illegale drugs een motorvoertuig bestuurt en bijgevolg krachtens de Duitse voorschriften niet meer rijgeschikt is?

2.

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit dan ook wanneer de staat van afgifte op de hoogte is dat onder invloed van drugs is gereden, en niets doet, waardoor het van de houder van het buitenlandse rijbewijs uitgaande gevaar blijft bestaan?

3.

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, mag de Bondsrepubliek Duitsland het dan afhankelijk stellen van de naleving van de nationale voorwaarden om het recht om in Duitsland gebruik te maken van het buitenlandse rijbewijs opnieuw te verlenen?

4.

a)

Kan het in artikel 11, lid 2, van richtlijn 2006/126/EG vervatte voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen rechtvaardigen dat een lidstaat krachtens zijn rijbewijswetgeving in plaats van de staat van afgifte optreedt? Staat het voorbehoud bijvoorbeeld de ontzegging achteraf toe van het recht om in Duitsland gebruik te maken van het buitenlandse rijbewijs door middel van een strafrechtelijke veiligheidsmaatregel?

b)

Indien het antwoord op vraag 4a bevestigend luidt, is dan, gelet op de verplichting tot erkenning, de lidstaat die de veiligheidsmaatregel heeft opgelegd dan wel de staat van afgifte, bevoegd om opnieuw het recht te verlenen om in Duitsland gebruik te maken van het buitenlandse rijbewijs?