Zaak C-417/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 23 juli 2013 — ÖBB Personenverkehr AG/Gotthard Starjakob
Zaak C-417/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 23 juli 2013 — ÖBB Personenverkehr AG/Gotthard Starjakob
9.11.2013 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 325/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 23 juli 2013 — ÖBB Personenverkehr AG/Gotthard Starjakob
(Zaak C-417/13)
2013/C 325/17
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: ÖBB Personenverkehr AG
Verwerende partij: Gotthard Starjakob
Prejudiciële vragen
1. | Moet artikel 21 van het Handvest van de grondrechten junctis de artikelen 7, lid 1, 16 en 17 van richtlijn 2000/78/EG(1) in die zin worden uitgelegd dat
|
2. | Indien vraag 1b bevestigend wordt beantwoord: Kan de wetgever een dergelijke niet-discriminerende meetelling van de voorafgaande diensttijd
|
3. | Indien vraag 1b bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 21 van het Handvest van de grondrechten junctis de artikelen 2, leden 1 en 2, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG in die zin worden uitgelegd dat
|
4. | Indien vraag 1b bevestigend wordt beantwoord: Moeten de artikelen 7, lid 1, en 8, lid 1, juncto artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG in die zin worden uitgelegd dat het om redenen van behoud van verworvenheden en van bescherming van het vertrouwen toelaatbaar of gerechtvaardigd is dat een oude, op grond van leeftijd discriminerende regeling effect blijft sorteren, louter om de werknemer te beschermen tegen inkomensnadelen ten gevolge van een nieuwe, niet-discriminerende regeling (loonwaarborgclausule)? |
5. | Indien vraag 1b en vraag 3b bevestigend moeten worden beantwoord:
|
6. | Indien vraag 1a of de vragen 1b en 2b bevestigend worden beantwoord: Gebiedt het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel als bedoeld in artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten en in artikel 19, lid 1, VEU, dat de verjaring van aan het Unierecht ontleende rechten niet kan gaan lopen voordat een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie de rechtssituatie eenduidig heeft opgehelderd? |
7. | Indien vraag 1a of de vragen 1b en 2b bevestigend worden beantwoord: Gebiedt het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel dat een in het nationale recht voorziene schorsing van de verjaring voor het doen gelden van rechten volgens een nieuw systeem van meetelling en salaristrappen (§ 53a, lid 5, Bundesbahngesetz) wordt uitgebreid tot het doen gelden van uit een op grond van leeftijd discriminerend oud systeem voortvloeiende verschillen in loon? |