Home

Zaak C-128/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) – Staatssecretaris van Financiën/Het Oudeland Beheer BV (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Btw — Belastbare handelingen — Voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van „in het kader van [een] bedrijf” verkregen goederen — Gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel — Maatstaf van heffing)

Zaak C-128/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) – Staatssecretaris van Financiën/Het Oudeland Beheer BV (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Btw — Belastbare handelingen — Voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van „in het kader van [een] bedrijf” verkregen goederen — Gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel — Maatstaf van heffing)

4.7.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) – Staatssecretaris van Financiën/Het Oudeland Beheer BV

(Zaak C-128/14)(1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Btw - Belastbare handelingen - Voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van „in het kader van [een] bedrijf” verkregen goederen - Gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel - Maatstaf van heffing))

(2016/C 243/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Het Oudeland Beheer BV

Dictum

1)

Artikel 11, A, lid 1, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat de waarde van een zakelijk recht dat de rechthebbende de bevoegdheid geeft om een onroerend goed te gebruiken, alsmede de kosten van afbouw van een kantoorgebouw dat op het betrokken perceel grond is opgetrokken, kunnen worden begrepen in de maatstaf van heffing van een levering, in de zin van artikel 5, lid 7, onder a), van deze richtlijn, zoals gewijzigd, wanneer de belastingplichtige de belasting over de toegevoegde waarde over deze waarde en deze kosten reeds heeft voldaan maar ook onmiddellijk en volledig in aftrek heeft gebracht.

2)

In een situatie als in het hoofdgeding, waarin een perceel grond en een op dat perceel in aanbouw zijnd gebouw zijn verkregen met de vestiging van een zakelijk recht dat de rechthebbende de bevoegdheid geeft om deze onroerende goederen te gebruiken, moet artikel 11, A, lid 1, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7, aldus worden uitgelegd dat de waarde van dat zakelijk recht die moet worden begrepen in de maatstaf van heffing van een levering, in de zin van artikel 5, lid 7, onder a), van deze richtlijn, overeenstemt met de waarde van de jaarlijks als tegenprestatie te betalen bedragen, gedurende de resterende looptijd van de erfpachtovereenkomst waarmee dat zakelijk recht is gevestigd, gecorrigeerd of gekapitaliseerd volgens dezelfde methode als voor de bepaling van de waarde van vestiging van het erfpachtrecht.