Home

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2016.#CM Eurologistik GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg en Grünwald Logistik Service GmbH (GLS) tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt.#Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 158/2013 – Geldigheid – Antidumpingrecht op de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit de Volksrepubliek China – Uitvoering van een arrest waarbij de ongeldigheid van een eerdere verordening is vastgesteld – Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde – Opnieuw instellen van het antidumpingrecht op basis van dezelfde gegevens – Onderzoekstijdvak dat in aanmerking moet worden genomen.#Gevoegde zaken C-283/14 en C-284/14.

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2016.#CM Eurologistik GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg en Grünwald Logistik Service GmbH (GLS) tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt.#Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 158/2013 – Geldigheid – Antidumpingrecht op de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit de Volksrepubliek China – Uitvoering van een arrest waarbij de ongeldigheid van een eerdere verordening is vastgesteld – Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde – Opnieuw instellen van het antidumpingrecht op basis van dezelfde gegevens – Onderzoekstijdvak dat in aanmerking moet worden genomen.#Gevoegde zaken C-283/14 en C-284/14.

Gevoegde zaken C‑283/14 en C‑284/14

CM Eurologistik GmbH

tegen

Hauptzollamt Duisburg

en

Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)

tegen

Hauptzollamt Hamburg-Stadt

(verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf en het Finanzgericht Hamburg)

„Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 158/2013 — Geldigheid — Antidumpingrecht op de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit de Volksrepubliek China — Uitvoering van een arrest waarbij de ongeldigheid van een eerdere verordening is vastgesteld — Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde — Opnieuw instellen van het antidumpingrecht op basis van dezelfde gegevens — Onderzoekstijdvak dat in aanmerking moet worden genomen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2016

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Beoordeling van de noodzaak om vragen te stellen en van de relevantie van die vragen — Vragen betreffende de geldigheid van een verordening van de Unie — Verplichting voor het Hof tot beoordeling van ongeldigheidsgronden die worden opgeworpen door een van de partijen in het hoofdgeding, maar niet worden vermeld door de verwijzende rechterlijke instantie — Geen

    (Art. 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen — Geldigheidstoetsing — Ongeldigverklaring van een verordening — Gevolgen — Toepassing naar analogie van artikel 266 VWEU — Verplichtingen van de instellingen — Verplichting om de nodige maatregelen te treffen om de vastgestelde onwettigheid te verhelpen — Inaanmerkingneming van zowel de rechtsoverwegingen als het dictum van het arrest houdende ongeldigverklaring — Vaststelling van een nieuwe handeling — Heropening van de procedure in de fase van de vastgestelde onregelmatigheid — Toelaatbaarheid

    (Art. 266 VWEU en 267 VWEU)

  3. Gemeenschappelijke handelspolitiek — Bescherming tegen dumpingpraktijken — Onderzoek — Termijn van vijftien maanden om het onderzoek te beëindigen — Werkingssfeer — Procedures die zijn heropend naar aanleiding van een arrest houdende nietigverklaring of ongeldigverklaring — Daarvan uitgesloten

    (Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 5, lid 9, en 6, lid 9)

  4. Gemeenschappelijke handelspolitiek — Bescherming tegen dumpingpraktijken — Onderzoek — Referentietijdvak dat in aanmerking moet worden genomen — Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde naar aanleiding van een arrest houdende ongeldigverklaring — Verplichting om gebruik te maken van een geactualiseerd referentietijdvak — Geen

    (Art. 266 VWEU en 267 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 1225/2009, art. 6, lid 1, en 11, lid 2, en nr. 158/2013)

  1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 44‑46)

  2. Wanneer het Hof in het kader van een procedure krachtens artikel 267 VWEU de ongeldigheid van een Uniehandeling vaststelt, heeft deze beslissing als rechtsgevolg dat de betrokken instellingen de nodige maatregelen moeten treffen teneinde de vastgestelde onwettigheid te verhelpen, daar de verplichting die artikel 266 VWEU oplegt voor arresten houdende nietigverklaring naar analogie geldt voor arresten waarbij een Uniehandeling ongeldig wordt verklaard.

    Om aan deze verplichting te voldoen, moeten de betrokken instellingen niet alleen het dictum naleven van het arrest waarbij de nietigverklaring of ongeldigheid wordt uitgesproken, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden in die zin dat zij onontbeerlijk zijn om de precieze betekenis van het dictum te bepalen. Het zijn immers deze rechtsoverwegingen die aangeven welke bepaling als onwettig wordt beschouwd, en wat de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid, waar de betrokken instelling bij de vervanging van de nietig of ongeldig verklaarde handeling rekening mee moet houden.

    Artikel 266 VWEU verplicht de instellingen waarvan de nietig verklaarde handeling afkomstig is evenwel enkel de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest waarbij de handeling nietig werd verklaard. Bovendien is nietigverklaring van een Uniehandeling niet noodzakelijkerwijs van invloed op de voorbereidende handelingen.

    Tenzij de gehele procedure nietig is door de vastgestelde onregelmatigheid, kunnen de betrokken instellingen de procedure dus heropenen in de fase waarin die onregelmatigheid is begaan, teneinde een handeling vast te stellen ter vervanging van een eerdere, nietig of ongeldig verklaarde handeling.

    De toepasselijke regeling hoeft niet uitdrukkelijk te bepalen dat de procedure kan worden heropend opdat de instellingen die een nietig of ongeldig verklaarde handeling hebben vastgesteld, van deze mogelijkheid gebruik kunnen maken.

    (cf. punten 48‑52)

  3. Volgens artikel 6, lid 9, van verordening nr. 1225/2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap moet het onderzoek dat volgt wanneer een antidumpingprocedure is ingeleid, hoe dan ook worden beëindigd binnen vijftien maanden na de opening ervan.

    Die bepaling verwijst echter uitdrukkelijk naar procedures die zijn ingeleid op grond van artikel 5, lid 9, van deze verordening, zodat zij enkel betrekking heeft op de oorspronkelijke procedures en niet op de procedures die heropend zijn naar aanleiding van een arrest waarbij een handeling nietig of ongeldig is verklaard.

    Bovendien strekt de in die bepaling neergelegde termijn van vijftien maanden ertoe een snelle behandeling van de in deze verordening bedoelde procedures te verzekeren, terwijl een andere uitlegging van artikel 6, lid 9, van die verordening er in feite toe zou leiden dat de in die verordening neergelegde procedures nodeloos worden verlengd door de instellingen te verplichten deze procedures volledig opnieuw te beginnen naar aanleiding van een dergelijk arrest, en de beëindiging ervan dus wordt vertraagd.

    (cf. punten 58‑60)

  4. Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1225/2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, bepaalt dat het voor het onderzoek gekozen referentietijdvak normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat.

    De regels voor de bepaling van het referentietijdvak dat in aanmerking moet worden genomen voor de in die bepaling genoemde procedures, zijn echter indicatief en niet dwingend.

    Het onderzoek moet op grond van zo recent mogelijke informatie worden verricht, teneinde antidumpingrechten te kunnen vaststellen die geschikt zijn om de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen dumping te beschermen.

    Uit artikel 11, lid 2, van deze verordening volgt evenwel dat de betrokken instellingen antidumpingrechten die geschikt zijn om de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen dumping te beschermen, gedurende vijf jaar kunnen handhaven op basis van de gegevens van eenzelfde referentietijdvak.

    De gegevens van het referentietijdvak dat werd gebruikt voor de vaststelling van de eerdere verordening die nietig is verklaard, vormen in het kader van een procedure die is heropend in de fase van het onderzoek betreffende de vaststelling van dumping om uitvoering te geven aan een arrest van het Hof houdende ongeldigverklaring, dus informatie die nog voldoende actueel is gebleven om de instelling van antidumpingrechten tot het verstrijken van de nieuwe verordening te rechtvaardigen, wanneer bij de nieuwe verordening enkel opnieuw antidumpingrechten worden ingesteld voor de periode waarin de eerdere verordening van toepassing had moeten zijn.

    Bijgevolg kunnen de Raad en de Commissie, zonder artikel 6, lid 1, van deze verordening te schenden, bij de heropening van de procedure beslissen geen gebruik te maken van een geactualiseerd referentietijdvak voor de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product, waarvan het Hof had geoordeeld dat zij onregelmatig was vastgesteld.

    (cf. punten 63‑70)