Zaak C-103/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 4 maart 2014 — Bronius Jakutis en Kretingalės kooperatinė ŽŪB/Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos en Lietuvos valstybė
Zaak C-103/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 4 maart 2014 — Bronius Jakutis en Kretingalės kooperatinė ŽŪB/Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos en Lietuvos valstybė
12.5.2014 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 142/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 4 maart 2014 — Bronius Jakutis en Kretingalės kooperatinė ŽŪB/Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos en Lietuvos valstybė
(Zaak C-103/14)
2014/C 142/34
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Vilniaus apygardos administracinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Bronius Jakutis, Kretingalės kooperatinė ŽŪB
Verwerende partijen: Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos, Lietuvos valstybė
Andere partijen in de procedure: Lietuvos Respublikos Vyriausybė, Lietuvos Respublikos žemės ūkio ministerija
Prejudiciële vragen
1) | Betreffende de beoordeling van het niveau van de rechtstreekse betalingen in de oude en de nieuwe lidstaten van de Unie overeenkomstig artikel 10, lid 1, junctis de artikelen 7 en 121 van verordening nr. 73/2009(1):
|
2) | Met betrekking tot de onverenigbaarheid van artikel 10, lid 1, en de laatste zinsnede van de laatste alinea van artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009, en van de op de grondslag daarvan genomen Unierechtelijke maatregelen, met de Toetredingsakte en beginselen van Unierecht:
|
3) | Zijn het uitvoeringsbesluit van de Commissie en werkdocument DS/2011/14/REV 2 van de Commissie, die niet zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en ontoereikend zijn gemotiveerd (zij werden vastgesteld uitsluitend op basis van het uitgangspunt dat de niveaus van de rechtstreekse betalingen in de nieuwe en de oude lidstaten van de Unie in 2012 gelijk zouden zijn), in strijd met de Toetredingsakte en met beginselen van het recht van de Europese Unie, waaronder de beginselen van rechtszekerheid, van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van behoorlijk bestuur? Zo ja, moet artikel 1, lid 4, van het uitvoeringsbesluit van de Commissie nietig worden verklaard wegens strijdigheid met verordening nr. 73/2009 en de Toetredingsakte? |