Zaak C-104/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 5 maart 2014 — Ministero delle Politiche Agricole, Alimentari e Forestali/Federazione Italiana Consorzi Agrari e.a.
Zaak C-104/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 5 maart 2014 — Ministero delle Politiche Agricole, Alimentari e Forestali/Federazione Italiana Consorzi Agrari e.a.
16.6.2014 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 184/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 5 maart 2014 — Ministero delle Politiche Agricole, Alimentari e Forestali/Federazione Italiana Consorzi Agrari e.a.
(Zaak C-104/14)
2014/C 184/13
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte Suprema di Cassazione
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker in cassatie: Ministero delle Politiche Agricole, Alimentari e Forestali
Verweersters in cassatie: Federazione Italiana Consorzi Agrari Soc.coop.arl — Federconsorzi in concordato preventivo e Liquidazione Giudiziale dei Beni Ceduti ai Creditori della Federazione Italiana Consorzi Agrari Soc. coop. arl
Prejudiciële vragen
1) | Valt de op grond van wetgevend decreet nr. 169/1948 en wet nr. 1294/1957 van rechtswege tot stand gekomen verhouding tussen de overheid en de landbouwcoöperaties (waaruit de schuldvordering is ontstaan die nadien door de landbouwcoöperaties is overgedragen aan Federconsorzi, welke ze op haar beurt in het kader van een faillissementsprocedure aan haar eigen schuldeisers heeft overgedragen), waarbij hun de taak werd opgelegd de bevoorrading met en de distributie van landbouwproducten te garanderen, onder het begrip handelstransactie in de zin van de artikelen 2 van richtlijn 2000/35/EG(1) en richtlijn 2011/7/EU(2)? |
2) | Zo ja, houdt de verplichting tot omzetting van de richtlijnen 2000/35/EG (artikel 6, lid 2) en 2011/7/EU (artikel 12, lid 3), met de mogelijkheid om gunstigere bepalingen te handhaven, tevens in dat de vertragingsrente die is overeengekomen binnen verhoudingen die ten tijde van de inwerkingtreding van die richtlijnen reeds tot stand waren gekomen, niet mag worden verlaagd of gewoonweg uitgesloten? |
3) | Dient, bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, het verbod om de vertragingsrentevoet die binnen reeds bestaande verhoudingen wordt gehanteerd, in ongunstige zin te wijzigen, aldus te worden opgevat dat het ook geldt voor een uniforme renteregeling die tot op een bepaald ogenblik (in casu van 31 januari 1982 tot en met 31 december 1995) voorziet in een andere dan de wettelijke rentevoet en betaling van samengestelde rente — zij het niet op halfjaarlijkse basis, zoals de schuldeiseres verlangt, maar op jaarbasis — en daarna uitsluitend in betaling van de wettelijke rente, en die, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geding, niet noodzakelijkerwijs nadelig is voor de schuldeiseres? |
4) | Houdt de verplichting tot omzetting van de richtlijnen 2000/35/EG (artikel 6) en 2011/7/EU (artikel 12), voor zover respectievelijk artikel 3, lid 3, en artikel 7 daarvan, in verband met het verbod van misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser, bepalen dat onbillijke contractuele bedingen of praktijken geen effect sorteren, in dat de Staat voor verhoudingen waarbij hij zelf partij is en die ten tijde van de inwerkingtreding van die richtlijnen al tot stand waren gekomen, geen bepalingen mag vaststellen die betaling van vertragingsrente uitsluiten? |
5) | Geldt, bij een bevestigend antwoord op de vierde vraag, het verbod voor de Staat om in reeds bestaande verhoudingen waarbij hij zelf partij is, in te grijpen door bepalingen vast te stellen waarbij betaling van vertragingsrente wordt uitgesloten, ook voor een uniforme renteregeling die tot op een bepaald ogenblik (in casu van 31 januari 1982 tot en met 31 december 1995) voorziet in een andere dan de wettelijke rentevoet en betaling van samengestelde rente — zij het niet op halfjaarlijkse basis, zoals de schuldeiseres verlangt, maar op jaarbasis — en daarna uitsluitend in betaling van de wettelijke rente, en die, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geding, niet noodzakelijkerwijs nadelig is voor de schuldeiseres? |