Home

beschikking van het Hof - 6 mei 2014#G#Zaak C-181/14

beschikking van het Hof - 6 mei 2014#G#Zaak C-181/14

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

6 mei 2014 (*)

„Versnelde procedure”

In zaak C‑181/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 8 april 2014, ingekomen bij het Hof op 14 april 2014, in de strafzaak tegen

G,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF,

gelet op het voorstel van J. Malenovský, rechter-rapporteur,

advocaat-generaal Y. Bot gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het begrip „geneesmiddel” in de zin van artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (PB L 136, blz. 34; hierna: „richtlijn 2001/83”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen G aan wie ten laste wordt gelegd dat hij kruidenmengsels heeft verkocht die met name synthetische cannabinoïdes bevatten, die ten tijde van de feiten van het hoofdgeding niet onder het Duitse Betäubungsmittelgesetz (wet op verdovende middelen) vielen.

3        In eerste aanleg is G door het Landgericht Itzehoe (Duitsland) veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden en tot betaling van een boete van 200 000 EUR. De rechterlijke instantie in eerste aanleg heeft namelijk geoordeeld dat de verkoop van die mengsels kon worden gekwalificeerd als het in de handel brengen van twijfelachtige geneesmiddelen in de zin van § 5, lid 1, en § 4, lid 17, van het Arzneimittelgesetz (Duitse wet betreffende geneesmiddelen) en dat G bijgevolg een inbreuk had gepleegd op § 95, lid 1, punt 1, van die wet.

4        G heeft bij de verwijzende rechter een beroep tot „Revision” ingesteld.

5        In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83 [...], aldus worden uitgelegd dat enkelvoudige of samengestelde substanties in de zin van deze bepaling die de menselijke fysiologische functies enkel beïnvloeden – en dus niet herstellen of verbeteren –, enkel dan kunnen worden geacht een geneesmiddel te zijn indien zij therapeutisch nuttig zijn of in ieder geval een positieve invloed hebben op de lichaamsfuncties? Vallen bijgevolg enkelvoudige of samengestelde substanties die louter wegens hun – roesopwekkende – psychoactieve werking worden geconsumeerd en daarbij stellig de gezondheid in gevaar brengen niet onder het in de richtlijn bedoelde begrip geneesmiddel?”

6        Bij afzonderlijke akte van 8 april 2014 heeft de verwijzende rechter het Hof verzocht om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure als bedoeld in artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

7        De verwijzende rechter heeft zijn verzoek gesteund op het feit dat, indien het Hof de prejudiciële vraag bevestigend beantwoordt, G niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de hem verweten feiten en hij bijgevolg ten onrechte in detentie is geplaatst.

8        Bij beslissing van 15 april 2014 heeft de Derde kamer van het Hof besloten het verzoek van de verwijzende rechter om de onderhavige zaak aan de in artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en in artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering bedoelde prejudiciële spoedprocedure te onderwerpen, af te wijzen, op grond dat richtlijn 2001/83, waarvan om uitlegging wordt verzocht, is vastgesteld op basis van artikel 95 EG, thans artikel 114 VWEU, dat is opgenomen in titel VII van het derde deel van het VWEU. De prejudiciële spoedprocedure is voorbehouden voor prejudiciële verwijzingen waarin een of meer vragen aan de orde zijn die betrekking hebben op de gebieden bedoeld in titel V van het derde deel van het Verdrag.

9        Overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de president van het Hof evenwel bij wijze van uitzondering ambtshalve, wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen korte termijnen vereist, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de in artikel 23 bis van het Statuut van het Hof en in artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde versnelde procedure.

10      In de onderhavige zaak blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de handhaving van de detentie van G uitsluitend afhangt van het antwoord op de door de verwijzende rechter gestelde vraag. Artikel 267, vierde alinea, VWEU bepaalt dat het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak doet indien de bij de nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak een gedetineerde persoon betreft.

11      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de aard van de onderhavige zaak rechtvaardigt dat deze zo spoedig mogelijk wordt behandeld.

12      Derhalve moet zaak C‑181/14 ambtshalve volgens de versnelde procedure worden behandeld.

De president van het Hof beschikt:

Zaak C‑181/14 wordt ambtshalve volgens de in artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en in artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bedoelde versnelde procedure behandeld.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.