Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 april 2016
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 april 2016
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 7 april 2016
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 april 2016 – Mignone
(Zaak C‑434/14)(1)
"Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Identieke prejudiciële vragen - Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Kansspelen - Nationale regeling - Herschikking van het concessiestelsel door de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen - Nieuwe aanbesteding - Concessies met een kortere looptijd dan de oude concessies - Overdracht om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer‑ en inzamelingsnetwerk van het spel vormen - Beperking - Dwingende vereisten van algemeen belang - Evenredigheid"
1. Vrijheid van vestigingVrij verrichten van dienstenBeperkingenKansspelenNationale wettelijke regeling op grond waarvan een nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven voor concessies die een kortere looptijd hebben dan de in het verleden verleende concessies omdat het stelsel wordt herschikt door de einddata op elkaar af te stemmenToelaatbaarheid (Art. 49 VWEU en 56 VWEU) (cf. punt 11, dictum 1)
2. Vrij verrichten van dienstenVrijheid van vestigingBeperkingenKansspelenNationale wettelijke regeling die concessiehouders de verplichting oplegt om het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer‑ en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van de activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragenOntoelaatbaarheidRechtvaardigingDwingende redenen van algemeen belangEvenredigheidVerificatie door de nationale rechterlijke instantie (Art. 49 VWEU en 56 VWEU) (cf. punt 14, dictum 2)
Dictum
1) De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU, alsook het beginsel van gelijke behandeling en het doeltreffendheidsbeginsel, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling inzake kansspelen zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan een nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven voor concessies die een kortere looptijd hebben dan de in het verleden verleende concessies omdat het stelsel wordt herschikt door de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen.
2) De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een restrictieve nationale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een concessiehouder van kansspelen verplicht het gebruik van de hem in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer‑ en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van zijn activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragen, voor zover deze beperking verder gaat dan nodig is om de daadwerkelijk door deze bepaling nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.