Home

Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 mei 2016 (Uittreksels).#Italiaanse Republiek tegen Europese Commissie.#EOGFL – Afdeling Garantie – ELGF en Elfpo – Van financiering uitgesloten uitgaven – Sector runderen en sector schapen – Forfaitaire financiële correctie – Eenmalige correctie – Artikelen 48 en 69 van verordening (EG) nr. 1782/2003 – Bijzondere toeslagrechten – Motiveringsplicht.#Zaak T-384/14.

Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 mei 2016 (Uittreksels).#Italiaanse Republiek tegen Europese Commissie.#EOGFL – Afdeling Garantie – ELGF en Elfpo – Van financiering uitgesloten uitgaven – Sector runderen en sector schapen – Forfaitaire financiële correctie – Eenmalige correctie – Artikelen 48 en 69 van verordening (EG) nr. 1782/2003 – Bijzondere toeslagrechten – Motiveringsplicht.#Zaak T-384/14.

Zaak T‑384/14

(gedeeltelijke publicatie)

Italiaanse Republiek

tegen

Europese Commissie

„EOGFL — Afdeling Garantie — ELGF en Elfpo — Van financiering uitgesloten uitgaven — Sector runderen en sector schapen — Forfaitaire financiële correctie — Eenmalige correctie — Artikelen 48 en 69 van verordening (EG) nr. 1782/2003 — Bijzondere toeslagrechten — Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 mei 2016

Landbouw — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen — Bedrijfstoeslagregeling — Berekening van het referentiebedrag — Inaanmerkingneming van de bedragen die zijn betaald op grond van de regeling voor bijzondere betalingen — Mogelijkheid voor de lidstaten om voor de berekening van de toeslagrechten een andere methode te gebruiken — Geen

(Verordening nr. 1782/2003 van de Raad, art. 36, lid 1, 47‑50, 95 en 96)

Bij de invoering van de bedrijfstoeslagregeling is in artikel 48 van verordening nr. 1782/2003 voorzien in gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Bij een letterlijke uitlegging van dat artikel, mede bezien in het licht van de aangrenzende bepalingen, is die bepaling van toepassing op de landbouwer aan wie betalingen zijn verleend die recht geven op toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn als bedoeld in artikel 47 van die verordening, en die in de referentieperiode geen hectaren als bedoeld in artikel 43 van die verordening had met het oog op de bepaling van de bedrijfstoeslagrechten, of indien zijn toeslagrecht per hectare uitkomt op een bedrag dat hoger is dan 5000 EUR. Deze landbouwer, die hetzij geen hectaren heeft, hetzij wel hectaren heeft waarvoor het toeslagrecht per hectare meer dan 5000 EUR bedraagt, heeft recht a) op een betaling gelijk aan zijn referentiebedrag (basisbedrag) dat overeenstemt met de rechtstreekse betalingen die hem tijdens de referentieperiode van drie jaar gemiddeld zijn verleend, en b) op betalingen voor elk bedrag van 5000 euro of voor elke fractie van het referentiebedrag, dat wil zeggen bijzondere betalingen, die hem tijdens de referentieperiode van drie jaar gemiddeld zijn verleend.

Dat betekent dat de bijzondere betalingen worden toegerekend aan het referentiebedrag per hectare tot een bedrag van maximaal 5000 EUR, en boven die drempel aanvullende bijzondere toeslagrechten opleveren. In dat verband bepaalt artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 dat de daarin vermelde bedragen in het referentiebedrag dienen te worden opgenomen onder de in artikel 48 van die verordening bedoelde voorwaarden. Uit artikel 47, lid 2, van verordening nr. 1782/2003 volgt verder dat de bedragen die voortvloeien uit de in de artikelen 95 en 96 van die verordening bedoelde melkpremie en extra betalingen vanaf 2007, in afwijking van de artikelen 33, 43 en 44, in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen onder de in de artikelen 48, 49 en 50 bepaalde voorwaarden. Aldus is het beginsel dat op verschillende grondslagen gebaseerde betalingen worden samengevoegd in de bedrijfstoeslagregeling, verankerd in de relevante regelgeving.

Artikel 48 van verordening nr. 1782/2003 voorziet verder niet in enige alternatieve methode om bijzondere toeslagrechten te bepalen noch in enige verplichting om de met verschillende rechten samenhangende betalingen apart te houden. Dienaangaande geldt dat, aangezien deze bepaling dwingend van aard is en een lidstaat geen discretionaire ruimte laat, die lidstaat niet met vrucht kan beweren dat zijn alternatieve methode even doeltreffend en geschikt is om fraude te voorkomen, dan wel gunstiger is voor de landbouwer.

(cf. punten 89‑91, 93)