Conclusie van advocaat-generaal H. Saugmandsgaard Øe van 21 juli 2016
Conclusie van advocaat-generaal H. Saugmandsgaard Øe van 21 juli 2016
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 21 juli 2016
Conclusie van advocaat-generaal
H. Saugmandsgaard øe
van 21 juli 2016(*)
Zaak C‑128/15
Koninkrijk Spanje
tegen
Raad van de Europese Unie
"Beroep tot nietigverklaring - Visserij - Verordening (EU) nr. 1367/2014 tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden van diepzeevissen - Rondneusgrenadier en noordelijke grenadier - Gevaar van onjuiste opgaven - Gemeenschappelijke vangstmogelijkheden voor twee soorten - Verdeelsleutel - Nationale quota - Geldigheid - Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid - Artikel 2, lid 2 - Voorzorgsbenadering - Artikel 16, lid 1, eerste zin - Beginsel van relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten - Schending"
In
leiding
Met zijn verzoekschrift vraagt het Koninkrijk Spanje om nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1367/2014 (hierna: „bestreden verordening”)(*) omdat de Raad van de Europese Unie de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid zou hebben overschreden door in strijd met de beginselen van relatieve stabiliteit, evenredigheid en gelijke behandeling, gemeenschappelijke totaal toegestane vangsten (total allowable catches – TAC’s; hierna: „TAC’s”) voor de rondneusgrenadier (Coryphaenoides rupestris) en de noordelijke grenadier (Macrourus berglax) vast te stellen en toe te wijzen. Om redenen die ik hierna uiteen zal zetten, meen ik dat het eerste middel tot nietigverklaring, ontleend aan schending van het beginsel van relatieve stabiliteit, gegrond is, zodat ik in deze conclusie alleen dit eerste middel zal behandelen.Toepasselijke bepalingen
Het rechtskader omvat enerzijds verordening (EU) nr.1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (hierna: „GVB”)(*), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1385/2013(*) (hierna: „GVB-verordening”), en anderzijds de bestreden verordening.GVB-verordening
De overwegingen 35 tot en met 37 van de GVB-verordening luiden als volgt:Artikel 2 van de GVB-verordening, dat de doelstellingen van het GVB aangeeft, luidt als volgt:Gezien de onzekere economische situatie in de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.
In het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten moet, gelet op de tijdelijke biologische situatie van de visbestanden, recht worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio’s waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976, en meer in het bijzonder in bijlage VII daarbij.
Het begrip relatieve stabiliteit moet derhalve aldus worden begrepen.”
Artikel 4, lid 1, punt 8, van de GVB-verordening definieert de „voorzorgsbenadering van het visserijbeheer” als benadering „waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten”. Artikel 6, dat is opgenomen in deel III van de GVB-verordening, „Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee”, bepaalt:„1.Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.
2.In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.
[…]”
Artikel 7 van de GVB-verordening, „Soorten instandhoudingsmaatregelen”, luidt:„1.Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid met betrekking tot de instandhouding en duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee, stelt de Unie instandhoudingsmaatregelen vast als bedoeld in artikel 7.
2.Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.
[…]”
Artikel 16 van de GVB-verordening, „Vangstmogelijkheden”, luidt:„1.Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in:
[…]
maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden;
[…]”
„1.De vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen waarborgen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.
[…]
4.De vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen en zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, onder b) en c), bedoelde kwantificeerbare streefdoelen, tijdschema’s en marges.
[…]”
Bestreden verordening
De overwegingen 1 tot en met 4, en 7, van de bestreden verordening luiden als volgt:Volgens artikel 1 wordt bij bestreden verordening „voor 2015 en 2016 vastgesteld welke jaarlijkse mogelijkheden voor bestanden van bepaalde diepzeevissoorten ter beschikking van Unievissersvaartuigen staan in Uniewateren en in bepaalde niet-Uniewateren waar vangstbeperkingen nodig zijn”. Artikel 2, lid 1, van de bestreden verordening stelt voor de toepassing van deze verordening met name de volgende definities vast:Overeenkomstig artikel 43, lid 3, [VWEU] moet de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
Krachtens [de GVB-verordening] moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van het beschikbare wetenschappelijke, technische en economische advies, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij […].
De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten, met inachtneming van de in [de GVB-verordening] bepaalde doelstellingen van het [GVB], zo over de lidstaten worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten per bestand of per visserij geniet.
De [TAC’s] moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten en van de noodzaak een billijke behandeling van de visserijsectoren te garanderen, alsmede in het licht van de standpunten die worden ingenomen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, en met name de betrokken regionale adviesraden.
[…]
Wat de vier bestanden rondneusgrenadier betreft, blijkt uit wetenschappelijk advies en recente besprekingen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan [hierna: ‚NEAFC’] dat vangsten van deze soort mogelijk verkeerd zijn opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier. Daarom dient in dit verband een TAC te worden vastgesteld die voor beide soorten geldt en het tegelijkertijd mogelijk maakt elke soort afzonderlijk op te geven.”
Artikel 3 van de bestreden verordening luidt als volgt:
[TAC]: de hoeveelheid van elk visbestand die elk jaar mag worden gevangen en aangeland;
‚quotum’: een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC”.
Artikel 5 van de bestreden verordening bepaalt:„De TAC’s voor diepzeesoorten die door Unievissersvaartuigen in Uniewateren en in bepaalde niet-Uniewateren worden gevangen, de verdeling van die TAC’s over de lidstaten, en in voorkomend geval de voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn, worden in de bijlage bij deze verordening vastgesteld.”
Deel 2 van de bijlage bij de bestreden verordening heeft als opschrift „Jaarlijkse vangstmogelijkheden per soort en per gebied (in ton levend gewicht) voor vissersvaartuigen van de Unie in gebieden met TAC’s”. Voor de soorten rondneusgrenadier en noordelijke grenadier in Uniewateren en internationale wateren van Vb, VI en VII (hierna: „eerste betrokken beheerszone”) is in deel 2 van de bijlage bij de bestreden verordening een TAC vastgesteld van 4 010 ton voor het jaar 2015 en van 4 078 ton voor het jaar 2016. Van deze TAC is aan het Koninkrijk Spanje een quotum van 65 ton voor het jaar 2015 en van 66 ton voor het jaar 2016 toegewezen. Verder wordt aangegeven dat wat betreft de rondneusgrenadier, niet meer dan 95 % van het quotum van elke lidstaat mag worden aangeland. Voor de soorten rondneusgrenadier en noordelijke grenadier in de Uniewateren en internationale wateren van VIII, IX, X, XII en XIV (hierna: „tweede betrokken beheerszone”) is in deel 2 van de bijlage bij de besteden verordening een TAC vastgesteld van 3 644 ton voor het jaar 2015 en van 3 279 ton voor het jaar 2016. Van deze TAC is aan het Koninkrijk Spanje een quotum van 2 617 ton voor het jaar 2015 en van 2 354 ton voor het jaar 2016 toegewezen. Verder wordt aangegeven dat wat betreft rondneusgrenadier, niet meer dan 80 % van het quotum van elke lidstaat mag worden aangeland.„Vis van bestanden waarvoor TAC’s zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland indien deze is gevangen door vissersvaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een quotum beschikt, en indien dat quotum nog niet is opgebruikt.”
Voorgeschiedenis van het geding
Uit de opmerkingen van de Raad en de Commissie blijkt dat de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier twee diepzeevissoorten zijn die met het blote oog slechts van elkaar kunnen worden onderscheiden door de vorm van hun kop. Wanneer dit soort vissen eenmaal is ingevroren en de kop ervan is verwijderd, zou het vrijwel onmogelijk zijn ze uit elkaar te houden. Volgens de Commissie is de rondneusgrenadier een van de soorten waarop de betrokken beheerszones zich richten en is de vangst ervan in die zones sinds 2003 geregeld in een voor de Unie vastgestelde TAC.(*) Zij vermeldt daarbij dat de noordelijke grenadier in die zones minder vaak voorkomt en dat er, voordat de bestreden verordening werd vastgesteld, voor de vangst ervan geen TAC voor de Unie gold. Volgens de Raad en de Commissie heeft de werkgroep van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES (hierna: „ICES”), over de biologie en de beoordeling van de bestanden van diepzeevissen, die van 4 tot en met 11 april 2014 bijeen is gekomen, in haar verslag van 2014 (hierna: „verslag van de ICES-werkgroep van 2014”) aangegeven dat zij meldingen had ontvangen over aanzienlijke vangsten van de noordelijke grenadier in de voorgaande jaren op de Hatton bank, met name door Spaanse trawlers. Volgens deze instellingen vermeldde dit verslag ook dat de gegevens van de waarnemers en de officiële Spaanse gegevens over de aanlanding van de rondneusgrenadier zeer uiteen liepen, hetgeen bepaalde twijfel schiep aan de juistheid van de opgaven van de verschillende grenadierssoorten. De inhoud van het verslag van de ICES-werkgroep van 2014 is in september 2014 besproken in het permanent comité van de NEAFC voor beheer en wetenschappelijke vraagstukken. Dit comité heeft in het bijzonder benadrukt dat de voor rondneusgrenadier opgegeven vangsten in vergelijking met die van noordelijke grenadier „opmerkelijk” waren, aangezien de vangsten van de noordelijke grenadier gewoonlijk minder groot waren. De ICES is verzocht om zo veel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over deze visvangsten. Met name is hem gevraagd te onderzoeken of er eventuele fouten in de aangiften van de vangsten waren dan wel of er sprake was van nieuwe dan wel snel groeiende bevissing van de noordelijke grenadier. Tegelijkertijd heeft de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij, unit C2, in september 2014 aan de ICES ook vragen over dit onderwerp gesteld. Op 3 oktober 2014 heeft de Commissie de Raad een voorstel voorgelegd voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor Unievissersvaartuigen voor bepaalde bestanden diepzeevis. De Commissie stelde met name voor dat in elk van de betrokken beheerszones een gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier zou worden vastgesteld. Het niveau van de gemeenschappelijke TAC was gebaseerd op het wetenschappelijk advies van de ICES voor de rondneusgrenadier, bij gebreke van een advies voor de noordelijke grenadier. Ook werden de nationale quota die de gemeenschappelijks TAC’s verdelen, vastgesteld in overeenstemming met het beginsel van relatieve stabiliteit voor alleen de rondneusgrenadier. Op 7 november 2014 heeft de ICES in reactie op de verzoeken van de NEAFC en de Unie een wetenschappelijk advies (hierna: „advies van de ICES van 7 november 2014”) uitgebracht. Blijkens dit advies bestaat er onzekerheid over de samenstelling, per bestand, van de vangsten die voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier zijn aangegeven. Aangaande de verdeling en de grote hoeveelheid van de twee grenadierssoorten heeft de ICES aangegeven dat deze gewoonlijk in een verschillende hydrologische omgeving voorkomen, aangezien de noordelijke grenadier in het algemeen in noordelijke, koudere wateren leeft. Het advies van de ICES van 7 november 2014 benadrukt dat er aanzienlijke vangsten van de noordelijke grenadier in de tweede betrokken beheerszone en ten dele ook in de eerste betrokken beheerszone zijn aangegeven. Gemiddeld zijn de commerciële vangsten van de rondneusgrenadier die in de sub-zones VI en XII zijn waargenomen, qua omvang drie keer groter dan die van de noordelijke grenadier. Toch bestaan er, aldus de ICES, aanzienlijke verschillen van meer dan een orde van grootte tussen de relatieve aandelen van de rondneusgrenadier en noordelijke grenadier zoals opgegeven in de officiële aanlandingsverklaringen, enerzijds, en de waargenomen vangsten en wetenschappelijke studies in de zones waar op de noordelijke grenadier wordt gevist, anderzijds. Niettemin gaf het advies van de ICES van 7 november 2014 aan dat zowel de beschikbare studie als de waargenomen gegevens geen erg overtuigende informatie verschafte door een beperkte dekking naar ruimte en tijd. De ICES is dan ook tot de conclusie gekomen dat op grotere schaal gegevens moesten worden verzameld over de vangsten en visactiviteiten betreffende de noordelijke grenadier, wanneer de NEAFC en de Unie de bevissing van deze soort wilden reguleren. Op maandag 10 november 2014 heeft de Raad het verordeningsvoorstel dat door de Commissie op 3 oktober 2014 was ingediend, besproken. Op basis van het Raadsoverleg heeft het voorzitterschap met instemming van de Commissie een compromistekst voorgesteld. In wezen hield dit compromis in dat het niveau van de oorspronkelijk voor de rondneusgrenadier vastgestelde TAC’s werd opgetrokken om mede de noordelijke grenadier te kunnen omvatten. Uit de opmerkingen van de Raad blijkt dat de berekening van deze verhoging in de praktijk is gebaseerd op de gemiddelde verhouding tussen de aanlanding van de rondneusgrenadier en van de noordelijke grenadier. Aangezien het wetenschappelijk advies van de ICES voor de eerste betrokken beheerszone een TAC van 3 794 ton voorstelde voor de rondneusgrenadier en de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van de noordelijke grenadier in deze zone 5,7 % bedroeg van de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van de rondneusgrenadier, is dan ook voor de eerste betrokken beheerszone de hoeveelheid van 3 794 ton verhoogd met 216 ton ( dat wil zeggen 5,7 % van 3 974 ton), hetgeen de eindhoeveelheid van 4 040 ton opleverde. Dezelfde werkwijze is gevolgd voor de tweede betrokken beheerszone, waar de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van de noordelijke grenadier 25,6 % vertegenwoordigde van de geschatte jaarlijkse gemiddelde aanlanding van de rondneusgrenadier. De aldus vastgestelde TAC’s zijn onder de betrokken lidstaten verdeeld volgens de verdeelsleutel die correspondeert met de relatieve stabiliteit voor de rondneusgrenadier. Bijgevolg bedroegen de quota van het Koninkrijk Spanje 1,62 % en 71,8 % van de gemeenschappelijke TAC’s die respectievelijk voor de eerste en de tweede betrokken beheerszone waren vastgesteld. Op 15 december 2014 is een politiek akkoord tot stand gekomen op basis van het enigszins aangepaste compromis van het voorzitterschap. Alle delegaties hebben zich ten faveure van dit politieke akkoord uitgesproken, behalve de Spaanse en de Portugese delegatie, die een verklaring hebben overgelegd voor de notulen van de Raad. Daarin vermeldt het Koninkrijk Spanje met name dat de verdeling van de voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s het op de historische vangsten van elke lidstaat gebaseerde beginsel van relatieve stabiliteit schendt. De bestreden verordening is vastgesteld met de formulering die voortvloeide uit dit politieke akkoord en is bekendgemaakt in het Publicatieblad van 20 december 2014. Zij is in werking getreden op de dag na die van de bekendmaking ervan.Conclusies van partijen
Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Hof:-
de bestreden verordening nietig te verklaren en
-
de Raad te verwijzen in de kosten.
-
het beroep in zijn geheel te verwerpen en
-
het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.
Beroep
Om te beginnen moet nader worden aangegeven wat de draagwijdte is van het door het Koninkrijk Spanje ingestelde beroep. Hoewel het door het Koninkrijk Spanje ingediende verzoekschrift formeel strekt tot nietigverklaring van de bestreden verordening in haar geheel, hebben de aangevoerde middelen tot nietigverklaring alleen betrekking op de bepalingen van de bijlage bij deze verordening, waarin de gemeenschappelijke TAC’s worden vastgesteld en verdeeld voor de soorten rondneusgrenadier en noordelijke grenadier(*) (hierna: „bestreden bepalingen”), zoals de Raad terecht heeft opgemerkt. Tijdens de pleitzitting heeft het Koninkrijk Spanje bevestigd dat zijn beroep enkel op deze bepalingen betrekking heeft. Het Koninkrijk Spanje voert drie middelen tot nietigverklaring aan, respectievelijk schending van het beginsel van relatieve stabiliteit, schending van het evenredigheidsbeginsel en schending van het non-discriminatiebeginsel. In het kader van zijn eerste middel voert het Koninkrijk Spanje aan dat de Raad twee fouten heeft gemaakt bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier. Volgens het eerste onderdeel van dit middel is het besluit van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke TAC’s voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier gebaseerd op feitelijk onjuist bewijsmateriaal. Volgens het tweede onderdeel van dit eerste middel schendt de verdeelsleutel die door de Raad op de voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s is toegepast, het beginsel van relatieve stabiliteit. Ik stel het Hof voor het tweede onderdeel van dit eerste middel toe te wijzen en de bestreden bepalingen derhalve nietig te verklaren om de hierna uiteen te zetten redenen. Alvorens deze twee onderdelen te behandelen, wil ik preciseren hoe de GVB-verordening en de bestreden verordening zich tot elkaar verhouden. De GVB-verordening bevat de algemene regeling die het kader van het GVB vormt, met inbegrip van de doelstellingen en verplichtingen die door de Uniewetgever op dit gebied moeten worden nageleefd. De bestreden verordening zelf is een bijzondere maatregel die door deze wetgever is vastgesteld om de in de GVB-verordening neergelegde doelstellingen te bereiken, en beperkt de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden van diepzeevissen voor de jaren 2015 en 2016.(*) Er bestaat derhalve een hiërarchie tussen deze twee instrumenten, in die zin dat de bestreden verordening in overeenstemming moet zijn met de in de GVB-verordening neergelegde doelstellingen en verplichtingen, hetgeen in overweging 3 van de bestreden verordening wordt bevestigd. De Raad moest derhalve bij de vaststelling van de bestreden verordening het in artikel 16, lid 1, eerste zin, van de GVB-verordening neergelegde beginsel van relatieve stabiliteit naleven, hetgeen geen der partijen heeft betwist.Eerste onderdeel van het eerste middel: het besluit van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke TAC’s voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier is gebaseerd op feitelijk onjuist bewijsmateriaal
Volgens het Koninkrijk Spanje is, anders dan hetgeen in overweging 7 van de bestreden verordening wordt gesteld, het wetenschappelijk advies van de NEAFC niet overtuigend wat betreft de vraag of een gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier moet worden vastgesteld. Het Koninkrijk Spanje brengt in herinnering dat de Unie en de NEAFC aan de ICES hebben gevraagd advies uit te brengen over enerzijds de mogelijkheid dat deze twee grenadierssoorten beide voorkomen in de betrokken beheerszones, en anderzijds de vraag of de vangsten van de rondneusgrenadier op onjuiste wijze als vangsten van de noordelijke grenadier zijn opgegeven. Volgens het Koninkrijk Spanje stelt het advies van de ICES van 7 november 2014 echter nadrukkelijk dat het op basis van de beschikbare gegevens onmogelijk is een uitspraak te doen over het bestaan van een visserij op de noordelijke grenadier. Het Koninkrijk Spanje leidt daaruit af dat de Raad zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden door voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier gemeenschappelijke TAC’s vast te stellen, terwijl het advies van de ICES van 7 november 2014 aangeeft dat de beschikbare gegevens niet bewijzen dat deze twee soorten in de betrokken beheerszones voorkomen en dus gezamenlijk gevangen kunnen worden. Mijns inziens moet dit argument ongegrond worden verklaard om de volgende redenen. In de eerste plaats breng ik de vaste rechtspraak in herinnering, volgens welke de Raad een ingewikkelde economische situatie moet beoordelen wanneer hij de TAC’s vaststelt en de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeelt. In dergelijke omstandigheden geldt de discretionaire bevoegdheid van de Raad niet slechts de aard en draagwijdte van de vast te stellen bepalingen, doch tot op zekere hoogte ook de vaststelling van de basisgegevens. Bij zijn controle op de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid mag de rechter alleen nagaan, of daarbij geen kennelijke dwaling of misbruik is begaan en of het betrokken gezagsorgaan zich niet kennelijk buiten de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft begeven.(*) In de tweede plaats bepaalt artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening: „[i]n het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer”. Volgens de definitie in artikel 4, lid 1, punt 8, van deze verordening betekent deze benadering dat het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving uit te stellen of achterwege te laten. Verder preciseert artikel 16, lid 4, van deze verordening dat de vangstmogelijkheden overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van dezelfde verordening neergelegde doelstellingen worden vastgesteld. Ik leid hieruit af dat de Raad, die op voorstel van de Commissie handelt(*), ook bij het ontbreken van relevante wetenschappelijke gegevens bevoegd is om de beheersmaatregelen vast te stellen die voor de instandhouding van een soort noodzakelijk zijn, en met name maatregelen die de vangstmogelijkheden beperken. Bijgevolg mag de Raad, anders dan het Koninkrijk Spanje aanvoert, een gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vaststellen, ook wanneer „overtuigende” wetenschappelijke gegevens over de aanwezigheid en de vangst van deze twee soorten in de betrokken beheerszones ontbreken. In de derde plaats wordt deze uitlegging mijns inziens bevestigd door de bewoordingen van artikel 6, lid 2, van de GVB-verordening, volgens hetwelk bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen rekening wordt gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen. De verplichting om „rekening te houden” met een dergelijk advies, impliceert volgens mij geen verplichting tot niet-optreden wanneer het advies niet overtuigend is. Dienaangaande heeft het Hof in een soortgelijke context reeds geoordeeld dat instandhoudingsmaatregelen niet geheel in overeenstemming met de wetenschappelijke adviezen behoeven te zijn en dat het ontbreken of de niet-overtuigende aard van een dergelijk advies de Raad niet behoeft te beletten de maatregelen te treffen die hij voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB noodzakelijk acht.(*) In de vierde plaats wil ik benadrukken dat de Commissie en de Raad over wetenschappelijke adviezen beschikten, namelijk het verslag van de ICES-werkgroep van 2014 en het advies van de ICES van 7 november 2014, volgens welke substantiële vangsten van de noordelijke grenadier waren gerapporteerd in de betrokken beheerszones.(*) Deze adviezen boden echter geen oplossing voor de vraag of deze meldingen de opkomst van een nieuwe visserij gericht op de noordelijke grenadier weerspiegelden dan wel een praktijk van onjuiste opgaven van vangsten van de rondneusgrenadier. Die laatste praktijk, namelijk om vangsten van rondneusgrenadier op te geven als vangsten van noordelijke grenadier, hield het risico in dat het nuttig effect van de voor rondneusgrenadier vastgestelde TAC’s geheel verloren zou gaan. Dit risico was nog groter omdat, zoals de Raad en de Commissie nadrukkelijk hebben gesteld zonder door het Koninkrijk Spanje te worden tegengesproken, het onmogelijk is om met het blote oog een rondneusgrenadier te onderscheiden van een noordelijke grenadier wanneer de kop is verwijderd en de vis is ingevroren.(*) Om dit risico tegen te gaan, is in de bestreden verordening een gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgesteld, zoals de Raad en de Commissie hebben aangevoerd. Die bedoeling blijkt duidelijk uit overweging 7 van deze verordening. In die context en gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van de Uniewetgever op het gebied van het GVB en zijn verplichting tot toepassing van de voorzorgsbenadering(*), ben ik van mening dat, anders dan het Koninkrijk Spanje stelt, de Raad de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden door voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier gemeenschappelijke TAC’s vast te stellen. Bijgevolg moet mijns inziens het eerste onderdeel van het eerste middel als ongegrond worden afgewezen.Tweede onderdeel van het eerste middel: de verdeelsleutel die door de Raad op de voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s is toegepast, schendt het beginsel van relatieve stabiliteit
In het kader van het tweede onderdeel van zijn eerste middel stelt het Koninkrijk Spanje dat noch de Commissie, noch de Raad rekening heeft gehouden met de historische vangsten van de noordelijke grenadier bij het bepalen van de verdeelsleutel die is toegepast op de gemeenschappelijke TAC’s die voor deze soort en de rondneusgrenadier zijn vastgesteld. Hierdoor zouden de door de bestreden bepalingen vastgestelde nationale quota in strijd zijn met het beginsel van relatieve stabiliteit, op grond waarvan voor iedere betrokken soort rekening moet worden gehouden met de verdeling van de historische vangsten onder de vloten van iedere lidstaat. Volgens het Koninkrijk Spanje hadden de aan hem voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier toegewezen vangstquota hoger moeten zijn, omdat de Spaanse vloot een belangrijk deel van de vangsten van noordelijke grenadier in de periode 2009‑2013 heeft verricht. De door de Spaanse vloot geleden schade wegens deze vermeende schending van het beginsel van relatieve stabiliteit zou 346 926 EUR bedragen. Noch de Raad, noch de Commissie heeft bestreden dat er bij de vaststelling van de litigieuze gemeenschappelijke TAC’s geen rekening is gehouden met de historische vangsten van de noordelijke grenadier. Vast staat immers dat deze TAC’s onder de lidstaten zijn verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel die de relatieve stabiliteit voor alleen de rondneusgrenadier weergeeft.(*) Derhalve moet nog worden vastgesteld of, zoals het Koninkrijk Spanje aanvoert, het beginsel van relatieve stabiliteit de Uniewetgever verplichtte om bij de verdeling van deze gemeenschappelijke TAC’s rekening te houden met de historische vangsten van de noordelijke grenadier. Ik wil op dit punt opmerken dat de GVB-verordening geen definitie van het begrip relatieve stabiliteit bevat. Dat neemt niet weg dat volgens overweging 36 van deze verordening in het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten „recht [moet] worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio’s waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten”. Het Hof heeft verschillende keren het begrip relatieve stabiliteit uitgelegd. In die context was het Hof van oordeel dat de nationale quota tot doel hebben te waarborgen dat elke lidstaat van de in het kader van het GVB vastgestelde TAC’s een deel krijgt, dat voornamelijk wordt vastgesteld aan de hand van de vangsten die vóór de invoering van het quotastelsel ten goede zijn gekomen aan de traditionele visserij, de plaatselijke bevolking die sterk afhankelijk is van de visserij, en de aanverwante industrieën van die lidstaat.(*) Hieruit vloeit mijns inziens voort dat het beginsel van relatieve stabiliteit de Uniewetgever verplicht rekening te houden met de historische vangsten van de lidstaten, wanneer hij na vaststelling van een TAC bepaalt welk quotum aan iedere lidstaat toekomt. Bovendien moet de Uniewetgever, wanneer een gemeenschappelijke TAC voor verschillende soorten wordt vastgesteld, rekening houden met de historische vangsten van iedere betrokken soort. Deze verplichting vloeit voort uit zowel de bewoordingen van artikel 16, lid 1, eerste zin, van de GVB-verordening(*) en de rechtspraak van het Hof(*), als de logica die aan het beginsel van relatieve stabiliteit(*) ten grondslag ligt. Bijgevolg heeft de Raad het beginsel van relatieve stabiliteit geschonden door, nadat hij de gemeenschappelijke TAC’s voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier had vastgesteld, bij de bepaling van het aan iedere lidstaat toekomende quotum geen rekening te houden met de historische vangsten van de noordelijke grenadier. Ik benadruk dat de Raad en de Commissie uitdrukkelijk hebben erkend dat de historische vangsten een van de aspecten zijn waarmee bij het bepalen van de verdeelsleutel van een TAC onder de lidstaten rekening moet worden gehouden. Zij voeren niettemin verschillende argumenten aan om aan te tonen dat de bestreden bepalingen geen inbreuk maken op het beginsel van relatieve stabiliteit of althans dat een eventuele inbreuk gerechtvaardigd is. In de eerste plaats zou het doel van instandhouding van de rondneusgrenadier rechtvaardigen dat bij de verdeling van de voor deze grenadierssoort en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC de doelstelling van de relatieve stabiliteit voor alleen de rondneusgrenadier in acht wordt genomen. Dit argument snijdt mijns inziens om de volgende redenen geen hout. Enerzijds verzetten de relevante bepalingen van de GVB-verordening zich tegen die uitlegging. Volgens artikel 16, lid 4, van deze verordening moet de doelstelling van instandhouding worden nageleefd bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden.(*) Die doelstelling is echter niet relevant ten tijde van de verdeling van de vangstmogelijkheden. Artikel 16, lid 1, van deze verordening bepaalt immers dat het beginsel van relatieve stabiliteit moet worden nageleefd bij iedere verdeling van vangstmogelijkheden onder de lidstaten, en noemt daarbij niet de doelstelling van instandhouding.(*) Anderzijds wordt in de praktijk de instandhouding van een soort zoals de rondneusgrenadier gewaarborgd bij de vaststelling van een TAC voor die soort en niet bij de verdeling van die TAC over de lidstaten. Voor het behoud van de soort is het immers van weinig belang of de rondneusgrenadier wordt gevangen door een schip onder Spaanse vlag of door een schip dat een heel andere vlag voert. Kortom, deze twee doelstellingen gelden in twee verschillende stadia, te weten het stadium waarin de vangstmogelijkheden worden vastgesteld en dat waarin de vangstmogelijkheden worden verdeeld, zodat de instandhoudingsdoelstelling geen schending van het relatieve zekerheidsbeginsel bij de verdeling kan rechtvaardigen. Ik wil overigens preciseren dat de Raad in het risico van overbevissing van de rondneusgrenadier als gevolg van de verhoging van de litigieuze TAC’s(*) heeft voorzien door te bepalen dat wat betreft de rondneusgrenadier respectievelijk slechts 95 % en 80 % van het aan iedere lidstaat toegewezen quotum mag worden aangeland.(*) In de tweede plaats betoogt de Raad dat hij niet verplicht was om de voor de rondneusgrenadier vastgestelde verdeelsleutel te herzien toen hij de litigieuze TAC’s uitbreidde tot de noordelijke grenadier, aangezien deze uitbreiding geen nieuwe vangstmogelijkheden in de zin van artikel 16, lid 1, tweede zin, van de GVB-verordening creëerde, maar veeleer bestaande vangstmogelijkheden handhaafde. Artikel 16, lid 1, tweede zin, van de GVB-verordening bepaalt immers op dit punt dat bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden rekening wordt gehouden met de belangen van elke lidstaat.(*) Deze verplichting om met de belangen van elke lidstaat rekening te houden geldt dan ook uitsluitend voor nieuwe vangstmogelijkheden. De bewoordingen van artikel 16, lid 1, eerste zin, van de GVB-verordening maken echter geen onderscheid naargelang de vangstmogelijkheden nieuw of bestaand zijn. De verplichting tot naleving van het beginsel van relatieve stabiliteit geldt derhalve zowel voor nieuwe als voor bestaande vangstmogelijkheden.(*) Blijkens het bovenstaande was de Raad hoe dan ook verplicht tot naleving van het beginsel van relatieve stabiliteit toen hij de litigieuze TAC’s voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vaststelde, en wel ongeacht of deze TAC’s als nieuwe of bestaande vangstmogelijkheden worden gekwalificeerd.(*) In dit verband beroept de Raad zich opnieuw op rechtspraak van het Hof, op grond waarvan enerzijds het stabiliteitsvereiste moet worden begrepen in de zin dat aan een vast percentage voor elke lidstaat wordt vastgehouden, en anderzijds de oorspronkelijk vastgestelde verdeelsleutel van kracht blijft zolang er geen wijzigingsverordening is vastgesteld.(*) In het kader van deze zaak kan mijns inziens moeilijk in twijfel worden getrokken dat er sprake is van een „wijzigingsverordening” in de zin van de aangehaalde rechtspraak, aangezien de Raad een verordening heeft vastgesteld die de TAC’s voor de rondneusgrenadier heeft gewijzigd door deze uit te breiden tot de noordelijke grenadier. De Raad kan dus niet met een beroep op deze rechtspraak stellen dat de oorspronkelijk voor de rondneusgrenadier vastgestelde verdeelsleutel van kracht moet blijven, terwijl hij zelf de litigieuze TAC’s heeft gewijzigd door deze tot de noordelijke grenadier uit te breiden. In die zin verschillen de omstandigheden van deze zaak fundamenteel van die van de zaken waarin het Hof op grond van het beginsel van relatieve stabiliteit de praktijk van de Raad om de oorspronkelijk vastgestelde verdeelsleutel niet te wijzigen, heeft bekrachtigd. In geen van deze zaken heeft de Raad immers een bestaande TAC gewijzigd om deze tot een andere vissoort uit te breiden.(*) In de derde plaats betogen zowel de Raad als de Commissie dat zij genoodzaakt waren om de voor de rondneusgrenadier vastgestelde verdeelsleutel te gebruiken, aangezien er geen betrouwbare gegevens waren over de vangsten van de noordelijke grenadier in de betrokken beheerszones. Dit argument overtuigt mij niet om de volgende redenen. Om te beginnen staat vast dat de Raad en de Commissie beschikten over gegevens betreffende de vangsten van noordelijke grenadier in de betrokken beheerszones, die met name in het verslag van de ICES-werkgroep van 2014 en het advies van de ICES van 7 november 2014(*) zijn opgenomen, hetgeen door de Raad uitdrukkelijk is erkend op de pleitzitting. Dit feit kan nog minder in twijfel worden getrokken omdat de Raad het cijfer waarmee de oorspronkelijk voor alleen de rondneusgrenadier vastgestelde TAC’s moest worden verhoogd om mede de noordelijke grenadier te kunnen omvatten, heeft berekend op grond van de gemiddelde verhouding tussen de aanlanding van noordelijke grenadier en van rondneusgrenadier.(*) Ik voeg hieraan toe dat het de Raad in elk geval vrij stond om in de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid die ik hierboven in punt 50 heb geschetst, de hem ter beschikking staande gegevens betreffende de historische vangsten van de noordelijke grenadier uit te leggen. Hij kon dan ook met name de betrouwbaarheid van deze gegevens toetsen en zo nodig het Koninkrijk Spanje vragen hierover te stellen. Na die toetsing stond het hem ook vrij om de gegevens buiten beschouwing te laten waarvan hij legitiem kon vermoeden dat zij het gevolg waren van frauduleuze of onjuiste opgaven. Toch meen ik dat deze beoordelingsbevoegdheid, die wordt begrensd door de verplichting tot naleving van het beginsel van relatieve stabiliteit, de Raad niet toestond om volledig voorbij te gaan aan de gegevens betreffende de historische vangsten van de noordelijke grenadier, waarover hij beschikte ten tijde van het bepalen van de verdeelsleutel van de voor deze grenadierssoort en de rondneusgrenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s. Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de bestreden bepalingen nietig moeten worden verklaard voor zover zij de voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s in strijd met het beginsel van de relatieve stabiliteit hebben verdeeld. Aangezien het tweede onderdeel van het eerste middel gegrond is, behoeft niet te worden onderzocht of de twee andere middelen die door het Koninkrijk Spanje ter staving van zijn beroep zijn aangevoerd, gegrond zijn.Handhaving van de gevolgen van de bestreden bepalingen
Hoewel de Raad niet daarom heeft verzocht, acht ik het noodzakelijk, voor het geval het Hof besluit de bestreden bepalingen nietig te verklaren, om de gevolgen van deze bepalingen te handhaven.(*) In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof, indien het dit nodig acht, krachtens artikel 264, tweede alinea, VWEU, kan aangeven welke gevolgen van de nietig verklaarde handeling als definitief moet worden beschouwd. In casu zou de nietigverklaring van de bestreden bepalingen die de gemeenschappelijke TAC’s voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vaststellen en verdelen, belangrijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhouding van deze soorten, aangezien de grenadiersvisserij niet meer geregeld is vanaf de uitspraak van het arrest van het Hof tot de inwerkingtreding van nieuwe bepalingen die de vangstmogelijkheden voor deze soorten vaststellen. Bijgevolg ben ik van mening dat de gevolgen van deze bepalingen moeten worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding, binnen een redelijke termijn en niet meer dan 6 maanden vanaf de datum van uitspraak van het arrest, van nieuwe bepalingen die de vangstmogelijkheden voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier in overeenstemming met het beginsel van relatieve stabiliteit vaststellen en verdelen.Conclusie
Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging:-
het beroep toe te wijzen en derhalve de bepalingen nietig te verklaren van de bijlage bij (EU) verordening nr. 1367/2014 van de Raad van 15 december 2014 tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen, die de jaarlijkse vangstmogelijkheden voor de soorten rondneusgrenadier (Coryphaenoides rupestris) en noordelijke grenadier (Macrourus berglax) in Uniewateren en internationale wateren van de zones Vb, VI en VII enerzijds, en in Uniewateren en internationale wateren van de zones VIII, IX, X, XII en XIV anderzijds, vaststellen en verdelen;
-
de gevolgen van deze bepalingen te handhaven tot de inwerkingtreding, binnen een redelijke termijn en niet meer dan 6 maanden vanaf de datum van uitspraak van het arrest, van nieuwe bepalingen die de vangstmogelijkheden voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier in overeenstemming met het beginsel van relatieve stabiliteit vaststellen en verdelen, en
-
de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten, waarbij de Europese Commissie haar eigen kosten draagt.