„Als inkomsten uit pensioen of rente worden beschouwd:
-
ouderdomspensioenen en nabestaandenpensioenen die worden genoten krachtens een vroegere betrekking in loondienst, alsmede andere toelagen en voordelen, met inbegrip van niet-periodieke of goedgunstige voordelen uit hoofde van diezelfde betrekking;
-
lijfrenten, pensioenen of andere periodieke toelagen en bijkomende uitkeringen uit een onafhankelijk pensioenfonds, dat geheel of gedeeltelijk wordt gevoed door de bijdragen van de verzekerden, alsmede de opvoederstoelage en de renten bedoeld in artikel 96a;
[...]”