Zaak C-72/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk) op 18 februari 2015 — OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority
Zaak C-72/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk) op 18 februari 2015 — OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority
11.5.2015 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 155/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk) op 18 februari 2015 — OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority
(Zaak C-72/15)
(2015/C 155/13)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: OJSC Rosneft Oil Company
Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority
Prejudiciële vragen
De gestelde vragen hebben betrekking op besluit 2014/512/GBVB(1), zoals gewijzigd bij besluit 2014/659/GBVB(2) en besluit 2014/872/GBVB(3) (in de vragen gezamenlijk aangehaald als „besluit”), en verordening (EU) nr. 833/2014(4), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 960/2014(5) en verordening (EU) nr. 1290/2014(6) (in de vragen gezamenlijk aangehaald als „EU-verordening”). De prejudiciële vragen luiden als volgt:
1) | Is het Hof van Justitie, gelet op met name de artikelen 19, lid 1, 24 en 40 VEU, artikel 47 [van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie] en artikel 275, tweede alinea, VWEU, bevoegd om krachtens artikel 267 VWEU bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de geldigheid van artikel 1, lid 2, onder b) tot en met d), artikel 1, lid 3, artikel 4, artikel 4a, artikel 7 en bijlage III van het besluit? |
2) |
|
2) |
|
3) | Voor zover de relevante verboden of beperkingen waarnaar in vraag 2(a) wordt verwezen, geldig zijn:
|