Home

Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2016.#Antonio Pujante Cuadrupani tegen Agence du GNSS européen (GSA).#Openbare dienst – Aanwerving – Tijdelijk functionaris – Ontslag aan het einde van de proeftijd – Beroep tot nietigverklaring van zowel het ontslagbesluit als het bevestigend ontslagbesluit – Ontvankelijkheid – Artikel 14, lid 3, RAP – Misbruik van bevoegdheid en procedure – Kennelijk onjuiste beoordeling – Rechten van de verdediging – Raadpleging van het paritair beoordelingscomité – Advies berustend op het onderzoek van de schriftelijke stukken, zonder verzoeker te horen – Geen schending van de rechten van de verdediging.#Zaak F-83/15.

Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2016.#Antonio Pujante Cuadrupani tegen Agence du GNSS européen (GSA).#Openbare dienst – Aanwerving – Tijdelijk functionaris – Ontslag aan het einde van de proeftijd – Beroep tot nietigverklaring van zowel het ontslagbesluit als het bevestigend ontslagbesluit – Ontvankelijkheid – Artikel 14, lid 3, RAP – Misbruik van bevoegdheid en procedure – Kennelijk onjuiste beoordeling – Rechten van de verdediging – Raadpleging van het paritair beoordelingscomité – Advies berustend op het onderzoek van de schriftelijke stukken, zonder verzoeker te horen – Geen schending van de rechten van de verdediging.#Zaak F-83/15.

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

1 maart 2016

Antonio Pujante Cuadrupani

tegen

Europees GNSS-Agentschap (GSA)

„Openbare dienst — Aanwerving — Tijdelijk functionaris — Ontslag aan het einde van de proeftijd — Beroep tot nietigverklaring van zowel het ontslagbesluit als het bevestigend ontslagbesluit — Ontvankelijkheid — Artikel 14, lid 3, RAP — Misbruik van bevoegdheid en procedure — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechten van de verdediging — Raadpleging van het paritair beoordelingscomité — Advies berustend op het onderzoek van de schriftelijke stukken, zonder verzoeker te horen — Geen schending van de rechten van de verdediging”

Betreft:

Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Pujante Cuadrupani vraagt om nietigverklaring van, ten eerste, het rapport dat is opgesteld na afloop van zijn proeftijd bij het Europees GNSS-Agentschap (GSA) en, ten tweede, het besluit van de uitvoerend directeur van GSA van 15 oktober 2014 om hem na afloop van de proeftijd te ontslaan alsmede van het besluit van de voorzitter van de raad van bestuur van GSA van 30 oktober 2014 waarbij het ontslagbesluit is bevestigd.

Beslissing:

Het beroep wordt verworpen. Pujante Cuadrupani draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees GNSS-Agentschap.

Samenvatting

  1. Beroepen van ambtenaren — Bezwarend besluit — Begrip — Voorbereidende handeling — Rapport betreffende de proeftijd met het oog op een ontslagbesluit — Daarvan uitgesloten

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; Regeling andere personeelseden, art. 14, leden 1 en 3)

  2. Beroepen van ambtenaren — Beroep tot nietigverklaring gericht tegen een bevestigend besluit — Niet-ontvankelijkheid — Voorwaarde — Bevestigd besluit dat definitief is geworden

    (Ambtenarenstatuut, art. 91)

  3. Ambtenaren — Aanwerving — Proeftijd — Rapport aan het einde van de proeftijd — Beoordelingsbevoegdheid van de administratie — Rechterlijke toetsing — Grenzen — Kennelijk onjuiste beoordeling — Begrip

    (Regeling andere personeelsleden, art. 14, leden 1 en 3)

  4. Ambtenaren — Aanwerving — Proeftijd — Beoordeling van de resultaten — Beoordeling van de geschiktheid van een tijdelijk functionaris op proef — Omvang

    (Ambtenarenstatuut, art. 34)

  5. Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Beginselen — Rechten van de verdediging — Omvang — Verplichting om de belanghebbende te horen vóór de vaststelling van een ontslagbesluit — Eerbiediging van de rechten van de verdediging op het gebied van ontslag na afloop van de proeftijd

    [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, a); Regeling andere personeelsleden, art. 14, lid 3]

  1. Als bezwarend zijn enkel te beschouwen handelingen of maatregelen die bindende rechtsgevolgen teweegbrengen en de belangen van de verzoeker kunnen aantasten, doordat zij een duidelijke wijziging van zijn rechtspositie inhouden. In geval van handelingen of besluiten die in een uit verscheidene fasen bestaande procedure tot stand komen, met name ter afsluiting van een interne procedure, zijn in beginsel slechts maatregelen die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen, voor beroep vatbare handelingen; hiertoe behoren dus niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit. Handelingen ter voorbereiding van een besluit zijn niet bezwarend en de verzoeker kan alleen in het kader van een beroep tegen het besluit dat aan het einde van de procedure wordt genomen, de onregelmatigheid aan de orde stellen van eerdere handelingen die daarmee nauw verband houden.

    Vorderingen strekkende tot nietigverklaring van rapporten aan het einde van de proeftijd waarop het besluit is gebaseerd om een tijdelijk functionaris te ontslaan, zijn niet-ontvankelijk. Het ontslagbesluit vormt, voor zover het het standpunt van de administratie definitief vastlegt en hiermee de belangen van de functionaris rechtstreeks en onmiddellijk raakt, voor hem weliswaar een bezwarend besluit, doch dit geldt niet voor het rapport aan het einde van de proeftijd, dat slechts een handeling ter voorbereiding van dat besluit vormt.

    (cf. punten 43‑45)

    Referentie:

    Gerecht van eerste aanleg: arresten van 17 mei 2006, Lavagnoli/Commissie,T‑95/04, EU:T:2006:131, punt 33, en 16 maart 2009, R/Commissie,T‑156/08 P, EU:T:2009:69, punt 49en aldaar aangehaalde rechtspraak

    Gerecht van de Europese Unie: arrest van 2 maart 2010, Doktor/Raad,T‑248/08 P, EU:T:2010:57, punt 81

    Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 24 mei 2007, Lofaro/Commissie,F‑27/06 en F‑75/06, EU:F:2007:89, punt 59

  2. Een door een ambtenaar of functionaris ingesteld beroep tot nietigverklaring van een bevestigend besluit is slechts niet-ontvankelijk indien het bevestigd besluit ten aanzien van de belanghebbende definitief is geworden doordat daartegen niet binnen de voorgeschreven termijn beroep in rechte is ingesteld. Is het bevestigd besluit niet definitief geworden, dan kan de belanghebbende hetzij het bevestigd besluit, hetzij het bevestigende besluit, hetzij beide besluiten aanvechten.

    (cf. punt 52)

    Referentie:

    Gerecht van eerste aanleg: arresten van 27 oktober 1994, Chavane de Dalmassy e.a./Commissie,T‑64/92, EU:T:1994:260, punt 25, en 25 oktober 2005, Dedeu i Fontcuberta/Commissie,T‑299/02, EU:T:2005:370, punt 22

    Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 5 mei 2009, Simões Dos Santos/BHIM,F‑27/08, EU:F:2009:44, punt 73, op dit punt niet vernietigd bij het arrest van 10 november 2010, BHIM/Simões Dos Santos,T‑260/09 P, EU:T:2010:461

  3. De administratie beschikt over een ruime marge bij de beoordeling van de geschiktheid en de prestaties van een ambtenaar of functionaris tijdens zijn proeftijd en het Gerecht voor ambtenarenzaken kan zijn beoordeling niet in de plaats stellen van die van de instellingen voor wat betreft het resultaat van een proeftijd en de geschiktheid van een kandidaat voor een definitieve aanstelling of de bevestiging van zijn overeenkomst in de openbare dienst van de Unie, daar zijn toezicht zich beperkt tot het ontbreken van een kennelijk onjuiste beoordeling of van misbruik van bevoegdheid.

    Een fout van de administratie kan alleen als een kennelijke fout worden aangemerkt wanneer deze gemakkelijk te herkennen en te ontdekken is aan de hand van criteria waarvan de wetgever de vaststelling van haar besluit afhankelijk heeft willen stellen.

    Om vast te stellen dat de administratie bij de beoordeling van de feiten een kennelijke fout heeft gemaakt die de nietigverklaring van een besluit kan rechtvaardigen, moeten de door de verzoekende partij aan te dragen bewijselementen dus afdoende zijn om de beoordelingen van de administratie hun plausibiliteit te ontnemen. Met andere woorden, het middel ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling moet worden afgewezen indien de betrokken beoordeling ondanks de door de verzoeker aangevoerde elementen juist of geldig kan worden geacht.

    (cf. punten 84‑86)

    Referentie:

    Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 24 maart 2011, Canga Fano/Raad,F‑104/09, EU:F:2011:29, punt 35, in hogere voorziening bevestigd bij arrest van 16 mei 2013, Canga Fano/Raad,T‑281/11 P, EU:T:2013:252, punt 127; 29 september 2011, AJ/Commissie,F‑80/10, EU:F:2011:172, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 12 juni 2013, Bogusz/Frontex,F‑5/12, EU:F:2013:75, punt 72

  4. Wanneer de administratie een bevestigend besluit moet nemen over de overeenkomst van een tijdelijk functionaris op proef, verricht zij een globaal onderzoek dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan van een reeks positieve elementen die in de loop van de proeftijd zijn gebleken en waaruit blijkt dat het in het belang van de dienst is om de overeenkomst van de functionaris op proef te bevestigen. Een dergelijk onderzoek impliceert dus dat de positieve en negatieve elementen die tijdens de proeftijd eventueel aan het licht zijn gekomen tegen elkaar worden afgewogen, zodat wordt nagegaan of de bevestiging van de overeenkomst al dan niet in het belang van de dienst is.

    (cf. punt 97)

    Referentie:

    Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 18 oktober 2007, Krcova/Hof van Justitie,F‑112/06, EU:F:2007:178, punt 61, op dit punt niet vernietigd bij het arrest van 8 juni 2009, Krcova/Hof van Justitie,T‑498/07 P, EU:T:2009:178

  5. Overeenkomstig het grondbeginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, dat is opgenomen in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet de belanghebbende vóór de vaststelling van een hem betreffend besluit de mogelijkheid hebben gekregen om zinvol zijn standpunt kenbaar te maken over het bestaan en de relevantie van de feiten en omstandigheden op basis waarvan dit besluit is vastgesteld.

    Wat het ontslag van een tijdelijk functionaris aan het einde van de proeftijd betreft, wordt het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging uitgevoerd door artikel 14, lid 3, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, dat bepaalt dat het rapport inzake de geschiktheid van de tijdelijk functionaris voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken alsmede zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst, dat één maand voor het verstrijken van zijn proeftijd wordt opgesteld, de betrokkene ter kennis wordt gebracht, zodat hij schriftelijk zijn opmerkingen daarover kenbaar kan maken.

    Bovendien vormt de toezending van het advies van het paritair beoordelingscomité aan de ambtenaar of tijdelijk functionaris op proef voldoende waarborg voor de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

    Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, zoals uitgevoerd door artikel 14, lid 3, van die Regeling, kan voor het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag echter geen algemene verplichting meebrengen om de tijdelijk functionaris op proef mondeling te horen alvorens het ontslagbesluit te nemen.

    Ten slotte heeft de procedure van artikel 34 van het Statuut volgens de rechtspraak niet tot doel, de ambtenaar op proef de gelegenheid te bieden zich uit te spreken over het besluit dat moet worden genomen naar aanleiding van het negatieve rapport aan het einde van de proeftijd dat over hem is uitgebracht. Die rechtspraak geldt mutatis mutandis voor artikel 14 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en voor het besluit om een tijdelijk functionaris na afloop van de proeftijd te ontslaan.

    (cf. punten 114, 115, 121, 127 en 128)

    Referentie:

    Gerecht van eerste aanleg: arrest van 1 april 1992, Kupka-Floridi/ECS,T‑26/91, EU:T:1992:53, punt 38

    Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 18 oktober 2007, Krcova/Hof van Justitie,F‑112/06, EU:F:2007:178, punt 75, in hogere voorziening bevestigd bij arrest van 8 juni 2009, Krcova/Hof van Justitie,T‑498/07 P, EU:T:2009:178; 10 juli 2008, Sapara/Eurojust,F‑61/06, EU:F:2008:98, punt 149; 7 oktober 2009, Y/Commissie,F‑29/08, EU:F:2009:136, punt 45; 14 september 2010, Da Silva Pinto Branco/Hof van Justitie,F‑52/09, EU:F:2010:98, punt 51, en 11 december 2014, CZ/ESMA,F‑80/13, EU:F:2014:266, punten 55 en 57