Beantwoording van de prejudiciële vraag
16
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, en artikel 5 van richtlijn 2001/29, dan wel artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan
-
voor de gelijktijdige, volledige en onveranderde doorgifte van omroepuitzendingen van de nationale omroeporganisatie, door middel van kabels op het nationale grondgebied; en
-
voor een omroepuitzending via een gemeenschappelijke antenne-installatie, wanneer bij de installatie niet meer dan 500 abonnees zijn aangesloten
geen toestemming van de auteur op grond van het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek hoeft te worden verkregen.
17
Deze vraag moet in twee stappen worden onderzocht.
18
In de eerste plaats moet worden vastgesteld of een gelijktijdige, volledige en onveranderde doorgifte van omroepuitzendingen van de nationale omroeporganisatie, door middel van kabels op het nationale grondgebied, zoals aan de orde in het hoofdgeding, een „mededeling aan het publiek” kan vormen in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie.
19
In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie bepaalt dat auteurs van werken van letterkunde en kunst het uitsluitende recht genieten toestemming te verlenen tot elke openbare mededeling, hetzij met of zonder draad, van het via de radio uitgezonden werk, wanneer deze mededeling door een andere organisatie dan de oorspronkelijke geschiedt.
20
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht voorzien, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.
21
Vastgesteld moet worden dat artikel 3, lid 1, in wezen overeenkomt met artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie. Wanneer het Hof bijgevolg tot uitlegging van het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van voornoemd artikel 3, lid 1, overgaat, gebeurt dit volgens vaste rechtspraak in overeenstemming met voornoemde bepaling van die conventie (zie in die zin arrest van
7 december 2006, SGAE,
C‑306/05, EU:C:2006:764, punten 40 en 41
).
22
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het begrip „mededeling aan het publiek” als bedoeld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, twee cumulatieve elementen met elkaar verbindt, namelijk een „handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling ervan aan een „publiek” (arrest van
31 mei 2016, Reha Training,
C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 37
).
23
Meer in het bijzonder volgt uit de rechtspraak van het Hof ten eerste dat de handeling bestaande in een mededeling betrekking heeft op elke doorgifte van beschermde werken, ongeacht het gebruikte technische middel of procedé, en dat elke doorgifte waarbij een specifieke technische werkwijze wordt gebruikt, in beginsel individueel door de auteur van het betrokken werk moet worden toegestaan (zie arrest van
31 mei 2016, Reha Training,
C‑117/15, EU:C:2016:379, punten 38 en 39
).
24
Ten tweede is tevens vereist, wil er sprake zijn van „mededeling aan het publiek” als bedoeld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, dat de beschermde werken daadwerkelijk worden meegedeeld aan een „publiek”, waarbij het begrip „publiek” op een onbepaald aantal potentiële kijkers of luisteraars ziet en bovendien een vrij groot aantal personen impliceert (zie arrest van
31 mei 2016, Reha Training,
C‑117/15, EU:C:2016:379, punten 40 en 41
).
25
Het Hof heeft voorts reeds geoordeeld dat de doorgifte van beschermde werken door een andere organisatie dan de organisatie die de oorspronkelijke toestemming voor de mededeling heeft verkregen, een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling vormt indien dergelijke werken worden vertoond aan een nieuw publiek, dat wil zeggen een publiek waarmee de betrokken rechthebbenden geen rekening hielden toen zij oorspronkelijk toestemming gaven voor het gebruik van hun werken (zie in die zin arrest van
31 mei 2016, Reha Training,
C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 45
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
In casu volgt uit de omstandigheid dat in het hoofdgeding de doorgifte plaatsvindt via de kabel, dat wil zeggen een ander technisch middel dan het bij de oorspronkelijke uitgezonden doorgifte gebruikte middel, dat Zürs.net een mededeling in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29 doet.
27
Onderzocht moet echter nog worden of deze mededeling bestemd is voor een nieuw publiek, dat verschilt van het publiek tot wie de omroepuitzendingen van ORF waren gericht.
28
Uit de opmerkingen van Zürs.net, die op dit punt niet door AKM zijn betwist, volgt dat wanneer de betrokken rechthebbenden aan ORF toestemming geven voor radio-uitzendingen, zij ervan op de hoogte zijn dat de uitzendingen van die nationale organisatie door eenieder die zich op het nationale grondgebied bevindt, kunnen worden ontvangen.
29
Daar de verspreiding van beschermde werken via kabels, zoals volgt uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag, op het nationale grondgebied plaatsvindt, en de rechthebbenden dus rekening hebben gehouden met de betrokkenen toen zij de oorspronkelijke verspreiding door de nationale omroeporganisatie toestonden, kan het publiek aan wie Zürs.net de betrokken werken verspreidt, niet als nieuw publiek worden beschouwd.
30
Hieruit volgt dat de doorgifte van uitzendingen overeenkomstig de in punt 18 van het onderhavige arrest bepaalde voorwaarden geen mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt. Bijgevolg hoeft voor een dergelijke doorgifte geen toestemming van de rechthebbenden als bedoeld in die bepaling te worden verkregen.
31
In de tweede plaats wenst de verwijzende rechter te vernemen of een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de doorgifte van omroepuitzendingen via gemeenschappelijke antenne-installaties waarbij niet meer dan 500 abonnees zijn aangesloten, niet als een nieuwe omroepuitzending geldt, onder artikel 5 van richtlijn 2001/29, en meer in het bijzonder lid 3, onder o), daarvan, valt, en of de distributeurs van dergelijke via deze antenne-installaties doorgegeven uitzendingen bijgevolg ontkomen aan het vereiste om toestemming van de rechthebbende te verkrijgen. Uit de door de verwijzende rechter gegeven toelichtingen volgt immers dat Zürs.net geacht kan worden een „antenne-installatie voor kleine gemeenschappen” te exploiteren, in de zin van deze nationale wettelijke regeling.
32
In dat verband moet allereerst in herinnering worden gebracht dat, zoals het Hof in punt 25 van het onderhavige arrest heeft benadrukt, de doorgifte van beschermde werken door een andere organisatie dan de organisatie die de oorspronkelijke toestemming voor de mededeling heeft verkregen, een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt indien de uitgezonden werken worden vertoond aan een nieuw publiek, dat wil zeggen een publiek waarmee de betrokken rechthebbenden geen rekening hielden toen zij oorspronkelijk toestemming gaven voor het gebruik van hun werken.
33
In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de „antenne-installatie voor kleine gemeenschappen” van Zürs.net het mogelijk maakt om, naast de uitzendingen van ORF, tevens uitzendingen van andere, in andere lidstaten gevestigde zenders, uit te zenden, waardoor dergelijke uitzendingen als mededelingen aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 kunnen worden beschouwd. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
34
In die omstandigheden rijst de vraag of de exploitanten van deze antenne-installaties voor kleine gemeenschappen op basis van een van de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen kunnen ontkomen aan het vereiste om toestemming van de rechthebbende te verkrijgen.
35
In dit verband volgt uit artikel 5, lid 3, onder o), van richtlijn 2001/29 dat de lidstaten beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten kunnen stellen ten aanzien van het gebruik in bepaalde minder belangrijke gevallen, wanneer reeds beperkingen of restricties bestaan in het nationale recht mits het alleen analoog gebruik betreft en het vrije verkeer van goederen en diensten in de Europese Unie niet wordt belemmerd, onverminderd de in dit artikel vervatte beperkingen en restricties.
36
Door de verwijzing naar met name artikel 3 van richtlijn 2001/29, vormt artikel 5, lid 3, onder o), van deze richtlijn een bepaling op grond waarvan kan worden afgeweken van het in artikel 3 vervatte recht van mededeling aan het publiek.
37
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten de bepalingen van een richtlijn die afwijken van een bij dezelfde richtlijn vastgesteld algemeen beginsel, eng worden uitgelegd (arresten van
16 juli 2009, Infopaq International,
C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 56
, en
10 april 2014, ACI Adam e.a.,
C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 22
).
38
Hieruit volgt dat de verschillende beperkingen en restricties waarin artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 voorziet, waaronder die bedoeld onder o), van deze bepaling, strikt moeten worden uitgelegd (zie in die zin arrest van
1 december 2011, Painer,
C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 109
).
39
In het hoofdgeding blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling toestaat dat marktdeelnemers een activiteit verrichten op het gebied van de verspreiding van beschermde werken via gemeenschappelijke antenne-installaties, zonder dat zij verplicht zijn, met name, om op grond van het recht van mededeling aan het publiek waarover de auteurs van deze werken beschikken, toestemming van deze auteurs te vragen, mits niet meer dan 500 abonnees bij een dergelijke antenne-installatie zijn aangesloten.
40
Deze mogelijkheid, die in de wet is geregeld, kan marktdeelnemers aantrekken die daarvan gebruik wensen te maken, en kan leiden tot het constante en gelijktijdige gebruik van meerdere gemeenschappelijke antenne-installaties. Dit kan er bijgevolg toe leiden dat op het nationale grondgebied een situatie ontstaat waarin een groot aantal abonnees tegelijkertijd toegang heeft tot de op deze wijze verspreide uitzendingen.
41
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat juist het criterium van het gecumuleerde aantal potentiële kijkers dat tegelijkertijd toegang heeft tot hetzelfde werk een belangrijk element vormt voor het begrip „publiek”, en bijgevolg, een wezenlijk element voor de mededeling aan het publiek waarvoor het vereiste geldt om toestemming van de betrokken rechthebbende te verkrijgen (zie in die zin arrest van
31 mei 2016, Reha Training,
C‑117/15, EU:C:2016:379, punten 42‑44
).
42
Gelet op de strikte uitlegging die aan artikel 5, lid 3, onder o), van richtlijn 2001/29 moet worden gegeven, en op de in overweging 9 van deze richtlijn genoemde doelstelling van een hoog beschermingsniveau van auteursrechten, kan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een aantal marktdeelnemers via gemeenschappelijke antenne-installaties met een beperkt aantal aangesloten abonnees tegelijkertijd beschermde werken kunnen verspreiden zonder daarvoor toestemming van de auteurs te hebben verkregen, met name gelet op het in punt 40 van het onderhavige arrest gepreciseerde cumulatieve effect ervan, niet als „gebruik in [...] minder belangrijke gevallen” in de zin van voornoemd artikel 5, lid 3, onder o), worden beschouwd.
43
In deze omstandigheden en zonder dat behoeft te worden onderzocht of is voldaan aan de andere voorwaarden van artikel 5, lid 3, onder o), van richtlijn 2001/29, moet worden overwogen dat een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding niet kan zijn vastgesteld op grond van de aan de lidstaten geboden mogelijkheid beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde rechten te stellen. Een dergelijke wettelijke regeling moet bijgevolg het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 opgenomen beginsel in acht nemen dat auteurs van beschermde werken het uitsluitende recht hebben de mededeling daarvan aan het publiek toe te staan of te verbieden.
44
Gelet op het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat:
-
artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 11 bis van de Berner Conventie aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan voor een gelijktijdige, volledige en onveranderde doorgifte van omroepuitzendingen van de nationale omroeporganisatie, door middel van kabels die op het nationale grondgebied liggen, geen toestemming van de auteur uit hoofde van het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek hoeft te worden verkregen, voor zover deze doorgifte een louter technisch communicatiemiddel vormt en daarmee door de auteur van het werk rekening is gehouden bij de oorspronkelijke toestemming tot mededeling ervan, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan;
-
artikel 5 van richtlijn 2001/29, en in het bijzonder lid 3, onder o), ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan voor een omroepuitzending via een gemeenschappelijke antenne-installatie geen toestemming van de auteur uit hoofde van het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek hoeft te worden verkregen, wanneer bij de installatie niet meer dan 500 abonnees zijn aangesloten, en dat deze wettelijke regeling bijgevolg moet worden toegepast in overeenstemming met artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.