betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Madrid (arbeidsrechtbank nr. 33 Madrid, Spanje) bij beslissing van 21 december 2016, ingekomen bij het Hof op 29 december 2016, in de procedure
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
18
Op 13 maart 2007 heeft Montero Mateos met het bureau een ad-interimovereenkomst gesloten ter vervanging van een werknemer die in vaste dienst was. Op 1 februari 2008 is deze overeenkomst omgezet in een ad-interimovereenkomst ter tijdelijke invulling van een openstaande functie.
19
Montero Mateos had tot taak diensten als horecahulp te verlenen in een bejaardentehuis van het bureau.
20
Op 3 oktober 2009 heeft de Comunidad de Madrid (stad Madrid, Spanje) een selectieprocedure georganiseerd voor de permanente invulling van vacatures voor horecahulpen. Op 27 juli 2016 is de functie van Montero Mateos toegewezen aan een persoon die na de afronding van deze procedure is geselecteerd.
21
Bijgevolg is haar ad-interimovereenkomst met ingang van 30 september 2016 beëindigd.
22
Op 14 oktober 2016 heeft Montero Mateos bij de Juzgado de lo Social no 33 de Madrid (arbeidsrechtbank nr. 33 Madrid, Spanje) beroep ingesteld tegen de beslissing tot beëindiging van haar arbeidsovereenkomst.
23
In zijn verwijzingsbeslissing merkt deze rechter op dat Montero Mateos in het kader van haar ad-interimovereenkomst dezelfde taken vervulde als die waarvoor de persoon is aangeworven die na de afronding van de in punt 20 van dit arrest genoemde procedure is geselecteerd. Deze twee werknemers moeten derhalve als vergelijkbare werknemers worden beschouwd voor de toepassing van clausule 4 van de raamovereenkomst.
24
Bovendien vallen de vergoeding bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de vergoeding bij ontslag van een vergelijkbare werknemer in vaste dienst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van die clausule 4.
25
De verwijzende rechter wijst er voorts op dat volgens het Spaanse recht bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen aan de werknemer een wettelijke vergoeding wordt toegekend van twintig dagen salaris per dienstjaar in de onderneming, ongeacht of het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd betreft. In dit geval worden tijdelijke werknemers en vaste werknemers dus op dezelfde wijze behandeld.
26
Wanneer daarentegen een ad-interimovereenkomst afloopt na het verstrijken van de termijn waarvoor zij is aangegaan, zoals in het onderhavige geval, ontvangt de betrokken werknemer geen enkele vergoeding.
27
Volgens de verwijzende rechter zou in casu slechts een verschil in behandeling in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst kunnen worden vastgesteld indien zou worden aangenomen dat de situatie van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt na het verstrijken van de termijn waarvoor zij is gesloten, vergelijkbaar is met die van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt opgezegd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen.
28
Naar aanleiding van het arrest van
14 september 2016, de Diego Porras (C‑596/14, EU:C:2016:683
), hebben de Spaanse rechterlijke instanties aan de eerstgenoemde categorie werknemers na het verstrijken van de termijn waarvoor de ad-interimovereenkomsten zijn gesloten, een vergoeding toegekend die gelijk is aan de vergoeding die met name aan werknemers in vaste dienst wordt toegekend bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen.
29
Dit arrest heeft gevolgen gehad voor de Spaanse arbeidsmarkt, die wordt gekenmerkt door wijdverbreide werkloosheid en een groot aantal tijdelijke overeenkomsten.
30
Het genoemde arrest heeft echter geen antwoord gegeven op de vraag of het feit dat de partijen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd noodzakelijkerwijs op de hoogte zijn van de beperkte duur ervan, een andere behandeling kan rechtvaardigen wat vergoedingen bij de beëindiging van de arbeidsverhouding betreft, dan die welke wordt toegekend aan vaste werknemers wier arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen wordt opgezegd.
31
De verwijzende rechter benadrukt in het bijzonder dat een werknemer die is aangesteld op basis van een ad-interimovereenkomst ter vervanging van een werknemer van de onderneming die recht heeft op behoud van zijn arbeidsplaats, niet kan voorbijgaan aan het feit dat hij deze arbeidsplaats op tijdelijke basis invult om tegemoet te komen aan een objectief tijdelijke behoefte.
32
De beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen, alsook de voortijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om dezelfde redenen, zijn daarentegen het gevolg van het intreden van een gebeurtenis die weliswaar tot de mogelijkheden behoort, maar die onverwachts plaatsvindt en die het economische evenwicht van de arbeidsovereenkomst dermate verstoort dat de voortzetting van de overeenkomst onnodig of onmogelijk wordt.
33
Derhalve kan worden gesteld dat het verstrijken van de termijn van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen zich, door de voorzienbaarheid ervan, onderscheidt van de opzegging van een arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen. De opzegging van de overeenkomst om een dergelijke reden doet immers, wegens het onvoorzienbare karakter ervan, afbreuk aan de verwachtingen van de werknemer met betrekking tot de stabiliteit van de arbeidsverhouding. Dit kan worden opgevat als een objectieve reden die een verschillende behandeling van deze situaties rechtvaardigt wat de toekenning van een vergoeding aan de werknemer betreft.
34
Volgens de verwijzende rechter zou echter ook kunnen worden aangenomen dat de toewijzing van een arbeidsplaats – die tot dusver werd ingevuld door een werknemer met een ad-interimovereenkomst – aan de persoon die is geselecteerd na de afronding van een procedure voor de permanente invulling van die plaats, een objectieve, niet aan de werknemer toe rekenen reden vormt die verband houdt met de organisatie van de onderneming. In casu zou die overweging ervoor kunnen pleiten om aan Montero Mateos dezelfde vergoeding toe te kennen als die welke aan vergelijkbare vaste werknemers wordt toegekend wegens de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen.
35
Bovendien lijdt een werknemer, of hij nu tijdelijk of vast in dienst is, daadwerkelijk schade als hij zijn baan verliest. Indien de bij de beëindiging van de arbeidsverhouding betaalde vergoeding daadwerkelijk bedoeld is om deze schade te vergoeden, dan kan het volgens de verwijzende rechter onrechtvaardig blijken te zijn om deze vergoeding slechts toe te kennen in een deel van de gevallen waarin de beëindiging van die arbeidsverhouding niet aan de werknemer is toe te rekenen.
36
Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social no 33 de Madrid besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vraag:
„Moet clausule 4, punt 1, van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een ter tijdelijke invulling van een vacature aangegane ad-interimovereenkomst eindigt na afloop van de periode waarvoor de overeenkomst door de werkgever en de werkneemster is aangegaan, een objectieve reden oplevert die rechtvaardigt dat de nationale wetgever in dat geval geen vergoeding bij het einde van de overeenkomst toekent, terwijl een vergelijkbare werknemer in vaste dienst die op objectieve gronden is ontslagen, een vergoeding van twintig dagen salaris per jaar krijgt?”
37
Bij op 25 april 2017 ter griffie van het Hof neergelegde brief heeft de Spaanse regering krachtens artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verzocht dat het Hof zitting houdt in grote kamer.
Beantwoording van de prejudiciële vraag
38
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke geen vergoeding wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten om een functie tijdelijk in te vullen gedurende de selectie- of promotieprocedure met het oog op de definitieve invulling van deze functie, zoals de ad-interimovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, terwijl aan werknemers in vaste dienst een vergoeding wordt toegekend bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.
39
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst een van de doelen van deze overeenkomst erin bestaat de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Daarnaast verduidelijkt de raamovereenkomst in de derde alinea van de preambule dat zij „een blijk [is] van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. Overweging 14 van richtlijn 1999/70 preciseert ter zake dat het doel van de raamovereenkomst met name is, de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd (arresten van
22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 47
;
12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 40
, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 22
).
40
De raamovereenkomst, in het bijzonder clausule 4 ervan, ziet erop dat dit beginsel wordt toegepast op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd teneinde te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arresten van
13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 37
;
22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 48
, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 23
).
41
Gelet op de door de raamovereenkomst nagestreefde doelstellingen, zoals in de twee vorige punten in herinnering is gebracht, moet clausule 4 van de raamovereenkomst worden opgevat als een uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (arresten van
22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 49
, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 24
; zie in die zin arrest van
13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 38
).
42
Er zij aan herinnerd dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, wat de arbeidsvoorwaarden betreft, tijdelijke werknemers louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
43
In casu moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat Montero Mateos, aangezien haar arbeidsovereenkomst bepaalde dat deze zou eindigen bij het intreden van een specifieke gebeurtenis, namelijk de definitieve invulling – na de afronding van een selectieprocedure – van de functie die zij tijdelijk invulde, moet worden geacht een „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” te zijn in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst.
44
Bijgevolg moet in de tweede plaats worden uitgemaakt of de toekenning van een vergoeding door de werkgever wegens de beëindiging van een arbeidsovereenkomst onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst valt. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel onder dit begrip valt, juist het dienstverband is, namelijk de arbeidsverhouding die tussen een werknemer en zijn werkgever tot stand is gekomen (arresten van
12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 35
, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 25
).
45
Zo heeft het Hof geoordeeld dat onder meer de regels betreffende de vaststelling van de opzegtermijn in geval van opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onder dit begrip vallen (zie in die zin arrest van
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 29
).
46
Het Hof heeft immers verduidelijkt dat een uitlegging van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, waarbij de opzegvoorwaarden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van de definitie van dit begrip worden uitgesloten, ertoe zou leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt (arrest van
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 27
).
47
Deze overwegingen gelden onverkort voor de vergoeding die aan de werknemer wordt toegekend wegens de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, aangezien die vergoeding wordt betaald wegens de arbeidsverhouding die tussen hen is ontstaan (zie in die zin arrest van
14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 31
).
48
Bijgevolg valt een vergoeding als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.
49
In de derde plaats zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het non-discriminatiebeginsel, waarvan clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een bijzondere uitdrukking is, verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie in die zin arrest van
8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 65
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
In dit verband is aan het non-discriminatiebeginsel in de raamovereenkomst uitsluitend uitvoering en invulling gegeven met betrekking tot verschillen in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst (arrest van
14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 37
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet, om te beoordelen of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk in de zin van de raamovereenkomst verrichten, overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arresten van
18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 42
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 31
).
52
In casu staat het aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om na te gaan of Montero Mateos, toen zij bij het bureau op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst was, zich in een situatie bevond die vergelijkbaar is met die van werknemers die tijdens dezelfde periode in vaste dienst waren bij dezelfde werkgever (zie naar analogie arresten van
8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 67
;
18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 43
, en
13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 32
).
53
Uit de gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt echter dat Montero Mateos, toen zij bij het bureau op grond van een ad-interimovereenkomst in dienst was, dezelfde taken als horecahulp in een bejaardentehuis vervulde als die waarvoor de persoon in dienst is genomen die na de afronding van de in punt 20 van dit arrest genoemde procedure is geselecteerd. Deze selectieprocedure was juist bedoeld om de door Montero Mateos gedurende die periode uitgeoefende functie permanent in te vullen.
54
Onder voorbehoud van de definitieve beoordeling door de verwijzende rechter in het licht van alle relevante gegevens moet dus worden aangenomen dat de situatie van een werkneemster met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals Montero Mateos vergelijkbaar was met die van een werknemer in vaste dienst die door het bureau was aangesteld om dezelfde taken als horecahulp in een bejaardentehuis uit te oefenen.
55
Derhalve moet worden onderzocht of er een objectieve reden bestaat die rechtvaardigt dat bij het aflopen van een ad-interimovereenkomst aan de betrokken tijdelijke werknemer geen vergoeding wordt betaald terwijl een vaste werknemer in aanmerking komt voor een vergoeding indien hij om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen wordt ontslagen.
56
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden begrepen dat het niet toestaat, een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst te rechtvaardigen met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (arresten van
13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 57
, en
22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 54
, en beschikking van
22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd, EU:C:2018:207, punt 62
).
57
Dit begrip verlangt volgens eveneens vaste rechtspraak dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arresten van
13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 53
, en
14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 45
, en beschikking van
22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd EU:C:2018:207, punt 65
).
58
In casu verwijst de Spaanse regering naar het verschil tussen de context waarin de in artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut genoemde redenen voor het beëindigen van overeenkomsten voor bepaalde tijd – zoals het verstrijken van de termijn van een ad-interimovereenkomst – zich voordoen en de context waarin een vergoeding wordt betaald bij ontslag om een van de in artikel 52 van dit statuut genoemde redenen, zoals economische, technische, organisatorische of productiegebonden redenen bij de werkgever, wanneer het aantal opgeheven arbeidsplaatsen geringer is dan het aantal dat vereist is om de opzegging van de arbeidsovereenkomsten als „collectief ontslag” aan te merken. Als verklaring voor het verschil in behandeling in het hoofdgeding benadrukt deze regering in wezen dat, in het eerste geval, de beëindiging van de arbeidsverhouding plaatsvindt naar aanleiding van een gebeurtenis die de werknemer kon voorzien toen hij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd sloot, hetgeen overeenstemt met de situatie in het hoofdgeding, waarin de ad-interimovereenkomst afliep als gevolg van de invulling van de vacante functie die Montero Mateos tijdelijk bekleedde. In het tweede geval daarentegen is de betaling van de in artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut bedoelde vergoeding bedoeld als compensatie voor de teleurstelling – ten gevolge van zijn ontslag om een van de in artikel 52 van dat statuut genoemde redenen – van de rechtmatige verwachtingen van de werknemer aangaande de voortzetting van zijn dienstverband.
59
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het aflopen van de ad-interimovereenkomst van Montero Mateos wegens de definitieve invulling – na de afronding van de in punt 20 van het onderhavige arrest bedoelde procedure – van de functie zij op basis van deze overeenkomst voorlopig vervulde, plaatsvindt in een context die feitelijk en juridisch gezien aanzienlijk verschilt van de context waarin de arbeidsovereenkomst van een vaste werknemer wordt opgezegd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen.
60
Uit de definitie van een „overeenkomst voor bepaalde tijd” in clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst volgt immers dat een dergelijke overeenkomst voor de toekomst geen rechtsgevolgen meer sorteert na het daarin vastgestelde einde, hetgeen hetzij de voltooiing van een specifieke taak, het bereiken van een bepaalde datum of, zoals in casu, het intreden van een bepaalde gebeurtenis kan zijn. De partijen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kennen dus vanaf het sluiten ervan de datum of de gebeurtenis die bepalend is voor het einde van de overeenkomst. Dit einde beperkt de duur van de arbeidsverhouding, zonder dat de partijen na het sluiten van de overeenkomst hierover hun wil te kennen hoeven te geven.
61
Daarentegen is de opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door de werkgever om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen het gevolg van omstandigheden die bij het sluiten ervan niet waren voorzien en die het normale verloop van de arbeidsverhouding verstoren. Zoals blijkt uit de toelichtingen van de Spaanse regering die in punt 58 van dit arrest in herinnering zijn gebracht en zoals de advocaat-generaal in punt 55 van haar conclusie in wezen heeft benadrukt, is het juist ter compensatie van de onvoorziene beëindiging van de arbeidsverhouding om een dergelijke reden, en dus van de teleurstelling van de rechtmatige verwachtingen die de werknemer destijds mocht hebben met betrekking tot de stabiliteit van die verhouding, dat artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut in dat geval betaling aan die ontslagen werknemer verlangt van een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar.
62
In dit laatste geval behandelt het Spaanse recht tijdelijke werknemers en vergelijkbare vaste werknemers niet verschillend, aangezien artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut voorziet in een wettelijke vergoeding voor de werknemer van twintig dagen salaris per dienstjaar in de onderneming, ongeacht of het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd betreft.
63
In die omstandigheden moet dus worden aangenomen dat het specifieke doel van de ontslagvergoeding waarin is voorzien bij artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut, en de bijzondere context waarin de betaling van deze vergoeding plaatsvindt een objectieve reden vormen die het betrokken verschil in behandeling rechtvaardigt.
64
In casu kon Montero Mateos ten tijde van de sluiting van haar ad-interimovereenkomst niet precies weten op welke datum de functie die zij op basis van deze overeenkomst vervulde, definitief zou worden ingevuld, en evenmin dat de duur van deze overeenkomst ongewoon lang zou blijken te zijn. Dat neemt echter niet weg dat deze overeenkomst is beëindigd wegens het verdwijnen van de oorzaak die de sluiting ervan had gerechtvaardigd. Het staat echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of deze overeenkomst, gelet op de onvoorzienbaarheid van het einde ervan en de ongewoon lange duur ervan, als een „arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” moet worden geherkwalificeerd.
65
Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke geen vergoeding wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten om een functie tijdelijk in te vullen gedurende de selectie- of promotieprocedure met het oog op de definitieve invulling van deze functie, zoals de ad-interimovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, terwijl aan werknemers in vaste dienst een vergoeding wordt toegekend bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.