Zaak C-126/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland (Nederland) op 26 februari 2016 — Federatie Nederlandse Vakvereniging e.a. tegen Smallsteps BV
Zaak C-126/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland (Nederland) op 26 februari 2016 — Federatie Nederlandse Vakvereniging e.a. tegen Smallsteps BV
10.5.2016 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 165/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland (Nederland) op 26 februari 2016 — Federatie Nederlandse Vakvereniging e.a. tegen Smallsteps BV
(Zaak C-126/16)
(2016/C 165/12)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Midden-Nederland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: Federatie Nederlandse Vakvereniging, Karin van den Burg-Vergeer, Lyoba Tanja Alida Kukupessy, Danielle Paase-Teeuwen, Astrid Johanna Geertruda Petronelle Schenk
Verweerster: Smallsteps BV
Prejudiciële vragen
1) | Verdraagt de Nederlandse faillissementsprocedure, in geval van overdracht van de gefailleerde onderneming waar het faillissement is voorafgegaan door een door de rechter gecontroleerde pre-pack, die expliciet gericht is op het voortbestaan van (delen van) de onderneming, zich met doel en strekking van richtlijn 2001/23/EG(1) en is artikel 7:666, lid 1, aanhef en onder a, BW in dat licht (nog) wel richtlijnconform? |
2) | Is richtlijn 2001/23/EG van toepassing in het geval een door de rechtbank aangestelde zogeheten „beoogd curator” zich al voor aanvang van het faillissement op de hoogte stelt van de situatie van de schuldenaar en de mogelijkheden onderzoekt van een mogelijke doorstart van de activiteiten van de onderneming door een derde partij en zich tevens voorbereidt op handelingen die kort na het faillissement moeten geschieden teneinde die doorstart te realiseren door middel van een activa transactie waarbij de onderneming van de schuldenaar of een gedeelte daarvan per datum faillissement of kort daarna wordt overgedragen en die activiteiten geheel of gedeeltelijk (vrijwel) ononderbroken worden voortgezet? |
3) | Maakt het daarbij nog verschil of voortzetting van de onderneming het primaire doel is van de pre-pack, dan wel of de (beoogd) curator met de pre-pack en de verkoop van de activa in de vorm van een „going concern” direct na het faillissement, primair beogen te komen tot een maximalisatie van de opbrengst voor de gezamenlijk schuldeisers dan wel dat in het kader van pre-pack vóór het faillissement wilsovereenstemming voor de activaoverdracht (voortzetting van de onderneming) is bereikt en de uitvoering daarvan ná het faillissement wordt geformaliseerd en/of geëffectueerd? En hoe moet dit worden gezien indien zowel voortzetting van de onderneming, als opbrengstmaximalisatie wordt beoogd? |
4) | Wordt het tijdstip van overgang van onderneming voor de toepasselijkheid van richtlijn 2001/23/EG en het daaruit voorvloeiende artikel 7:662, e.v. BW in het kader van een pre-pack voorafgaand aan het faillissement van de onderneming bepaald door de feitelijke wilsovereenstemming tot overdracht van de onderneming van vóór het faillissement of wordt dat tijdstip bepaald door het moment waarop de hoedanigheid van de ondernemer die de betrokken entiteit exploiteert van de vervreemder daadwerkelijk overgaat op de verkrijger? |