Home

Zaak T-32/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Tsjechische Republiek/Commissie

Zaak T-32/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Tsjechische Republiek/Commissie

14.3.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 98/57


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-32/16)

(2016/C 098/73)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2098 van de Commissie van 13 november 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) nietig verklaren voor zover hierbij door de Tsjechische Republiek gemaakte uitgaven van in totaal 584 299,25 EUR zijn uitgesloten, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van het beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

De Commissie heeft besloten de uitgaven te onttrekken aan de financiering van de Unie, ofschoon het Unierecht noch het nationale recht is geschonden. De Commissie heeft namelijk ten onrechte aangenomen dat voor de toepassing van een lagere maximumleeftijd voor steun bij vervroegde uittreding een wijziging van een programma voor plattelandsontwikkeling in de zin van artikel 19 van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling vereist is.

2.

Mocht het Gerecht het eerste middel niet toewijzen, voert verzoekster een tweede middel aan, dat is ontleend aan schending van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 1306/2013.

Zelfs al was de toepassing van een lagere maximumleeftijd voor steun bij vervroegde uittreding zonder wijziging van een programma voor plattelandsontwikkeling in strijd met verordening nr. 1698/2005 (quod non), heeft de Commissie de ernst van deze schending en de door de Unie geleden schade verkeerd beoordeeld. De eventuele schending is namelijk van minimale omvang en heeft de Unie geen enkele financiële schade berokkend.