Zaak T-75/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2016 door Carlo De Nicola tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2016 in zaak F-128/11, De Nicola/EIB
Zaak T-75/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2016 door Carlo De Nicola tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2016 in zaak F-128/11, De Nicola/EIB
4.4.2016 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 118/39 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2016 door Carlo De Nicola tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2016 in zaak F-128/11, De Nicola/EIB
(Zaak T-75/16 P)
(2016/C 118/45)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirerende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: G. Ferabecoli, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— | de hogere voorziening toe te wijzen en, met volledige herziening van de bestreden beschikking, de punten 1 en 2 van het dictum alsmede de punten 1, 7-25, 51-52, 63-76, 80, 84, 87-88, 97-98 en 101-115 van de bestreden beschikking te vernietigen; |
— | dientengevolge, alle betwiste besluiten nietig te verklaren en de EIB te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan De Nicola, zoals uiteengezet in het inleidend verzoekschrift, dan wel, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar een andere kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken, opdat het in een andere samenstelling opnieuw uitspraak doet over de vernietigde punten, |
— | de wederpartij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Deze hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 december 2015, De Nicola/Europese Investeringsbank (F-128/11).
De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-55/16 P, De Nicola/Europese Investeringsbank.
De rekwirerende partij wijst met name op de ontvankelijkheid van het verzoek om nietigverklaring van de mededelingen van 4 juli en 12 augustus 2011 alsmede van het verzoek om nietigverklaring van het besluit van 6 september 2001, waarbij het verzoek om inleiding van een verzoeningsprocedure is afgewezen.