Zaak C-124/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vergabekammer Südbayern — Duitsland) — Vossloh Laeis GmbH / Stadtwerke München GmbH (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2014/24/EU — Artikel 57 — Richtlijn 2014/25/EU — Artikel 80 — Plaatsing van overheidsopdrachten — Procedure — Uitsluitingsgronden — Maximumduur van de uitsluiting — Verplichting voor de ondernemer om met de aanbestedende dienst mee te werken om zijn betrouwbaarheid aan te tonen)
Zaak C-124/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vergabekammer Südbayern — Duitsland) — Vossloh Laeis GmbH / Stadtwerke München GmbH (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2014/24/EU — Artikel 57 — Richtlijn 2014/25/EU — Artikel 80 — Plaatsing van overheidsopdrachten — Procedure — Uitsluitingsgronden — Maximumduur van de uitsluiting — Verplichting voor de ondernemer om met de aanbestedende dienst mee te werken om zijn betrouwbaarheid aan te tonen)
7.1.2019 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 4/2 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vergabekammer Südbayern — Duitsland) — Vossloh Laeis GmbH / Stadtwerke München GmbH
(Zaak C-124/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 57 - Richtlijn 2014/25/EU - Artikel 80 - Plaatsing van overheidsopdrachten - Procedure - Uitsluitingsgronden - Maximumduur van de uitsluiting - Verplichting voor de ondernemer om met de aanbestedende dienst mee te werken om zijn betrouwbaarheid aan te tonen))
(2019/C 4/02)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Vergabekammer Südbayern
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vossloh Laeis GmbH
Verwerende partij: Stadtwerke München GmbH
Dictum
1) | Artikel 80 van richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG, gelezen in samenhang met artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, moet in die zin moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht die eist dat een ondernemer die ondanks het bestaan van een toepasselijke uitsluitingsgrond zijn betrouwbaarheid wil aantonen, de feiten en omstandigheden in verband met de strafrechtelijke inbreuk of met de begane fout volledig opheldert door niet alleen met de onderzoekende autoriteit, maar ook met de aanbestedende dienst in het kader van de specifieke rol van deze laatste, actief mee te werken om het herstel van zijn betrouwbaarheid te bewijzen, voor zover die medewerking beperkt blijft tot de maatregelen die strikt noodzakelijk zijn voor dit onderzoek. |
2) | Artikel 57, lid 7, van richtlijn 2014/24 moet in die zin moet worden uitgelegd dat wanneer een ondernemer zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die onder de in artikel 57, lid 4, onder d), van deze richtlijn bedoelde uitsluitingsgrond valt en door een bevoegde autoriteit is bestraft, de maximumduur van de uitsluiting wordt berekend vanaf de datum van het besluit van deze autoriteit. |