Home

Zaak C-414/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 december 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechische Republiek) — AREX CZ a.s./ Odvolací finanční ředitelství (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 2, lid 1, onder b), i) en iii) — Artikel 3, lid 1 — Intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten — Artikel 138, lid 1 en lid 2, onder b) — Intracommunautaire leveringen — Keten van handelingen waarvoor één enkel vervoer wordt verricht — Toerekening van het vervoer — Vervoer onder een accijnsschorsingsregeling — Belang voor de kwalificatie als intracommunautaire verwerving)

Zaak C-414/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 december 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechische Republiek) — AREX CZ a.s./ Odvolací finanční ředitelství (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 2, lid 1, onder b), i) en iii) — Artikel 3, lid 1 — Intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten — Artikel 138, lid 1 en lid 2, onder b) — Intracommunautaire leveringen — Keten van handelingen waarvoor één enkel vervoer wordt verricht — Toerekening van het vervoer — Vervoer onder een accijnsschorsingsregeling — Belang voor de kwalificatie als intracommunautaire verwerving)

18.2.2019

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 december 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechische Republiek) — AREX CZ a.s./ Odvolací finanční ředitelství

(Zaak C-414/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 2, lid 1, onder b), i) en iii) - Artikel 3, lid 1 - Intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten - Artikel 138, lid 1 en lid 2, onder b) - Intracommunautaire leveringen - Keten van handelingen waarvoor één enkel vervoer wordt verricht - Toerekening van het vervoer - Vervoer onder een accijnsschorsingsregeling - Belang voor de kwalificatie als intracommunautaire verwerving))

(2019/C 65/13)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AREX CZ a.s.

Verwerende partij: Odvolací finanční ředitelství

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder b), iii), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten uit hoofde waarvan de accijns verschuldigd is binnen het grondgebied van de lidstaat van bestemming van de verzending of het vervoer van die producten, die worden verricht door een belastingplichtige van wie de andere verwervingen uit hoofde van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

2)

Artikel 2, lid 1, onder b), iii), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een keten van opeenvolgende handelingen waarvoor slechts één intracommunautair vervoer van accijnsproducten onder de accijnsschorsingsregeling is verricht, de verwerving door de in de lidstaat van bestemming van de verzending of het vervoer van die producten tot voldoening van de accijns gehouden persoon niet kan worden aangemerkt als een intracommunautaire verwerving die krachtens deze bepaling aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen, wanneer dat vervoer niet aan deze verwerving kan worden toegerekend.

3)

Artikel 2, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een keten van opeenvolgende verwervingen betreffende dezelfde accijnsproducten waarvoor slechts één intracommunautair vervoer van deze producten onder de accijnsschorsingsregeling wordt verricht, de omstandigheid dat deze producten onder deze regeling worden vervoerd, niet van doorslaggevend belang is om te bepalen aan welke verwerving het vervoer moet worden toegerekend teneinde deze verwerving krachtens deze bepaling aan de belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen.