Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 september 2018.#Alexander Mölk tegen Valentina Mölk.#Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Protocol van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – Artikel 4, lid 3 – Verzoek om een onderhoudsbijdrage ingediend door de onderhoudsgerechtigde voor de bevoegde autoriteit van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft – In kracht van gewijsde gegane beslissing – Later verzoek ingediend door de onderhoudsplichtige voor dezelfde autoriteit met het oog op de verlaging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage – Verschijning van de onderhoudsgerechtigde – Bepaling van het toepasselijke recht.#Zaak C-214/17.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 september 2018.#Alexander Mölk tegen Valentina Mölk.#Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Protocol van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – Artikel 4, lid 3 – Verzoek om een onderhoudsbijdrage ingediend door de onderhoudsgerechtigde voor de bevoegde autoriteit van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft – In kracht van gewijsde gegane beslissing – Later verzoek ingediend door de onderhoudsplichtige voor dezelfde autoriteit met het oog op de verlaging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage – Verschijning van de onderhoudsgerechtigde – Bepaling van het toepasselijke recht.#Zaak C-214/17.

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

20 september 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Protocol van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – Artikel 4, lid 3 – Verzoek om een onderhoudsbijdrage ingediend door de onderhoudsgerechtigde voor de bevoegde autoriteit van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft – In kracht van gewijsde gegane beslissing – Later verzoek ingediend door de onderhoudsplichtige voor dezelfde autoriteit met het oog op de verlaging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage – Verschijning van de onderhoudsgerechtigde – Bepaling van het toepasselijke recht”

In zaak C‑214/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 28 maart 2017, ingekomen bij het Hof op 25 april 2017, in de procedure

Alexander Mölk

tegen

Valentina Mölk

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. G. Fernlund (rapporteur), kamerpresident, S. Rodin en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

– Alexander Mölk, vertegenwoordigd door L. Lorenz, Rechtsanwalt,

– de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en M. Cancela Carvalho als gemachtigden,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en M. Heller als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 mei 2018,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 3, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 (PB 2009, L 331, blz. 17; hierna: „Haags Protocol”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Alexander Mölk en zijn dochter, Valentina Mölk, over onderhoudsvorderingen.

Toepasselijke bepalingen

Haags Protocol

3 Artikel 3 van het Haags Protocol, met als opschrift „Algemene regel inzake het toepasselijk recht”, bepaalt:

„1. Tenzij in dit protocol anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.

2. In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.”

4 Artikel 4 van het Haags Protocol, met als opschrift „Bijzondere regels ten voordele van bepaalde schuldeisers”, bepaalt:

„1. De volgende bepalingen zijn van toepassing in het geval van onderhoudsverplichtingen van:

a) ouders jegens hun kinderen;

[...]

2. Indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is de lex fori van toepassing.

3. Onverminderd artikel 3 is de lex fori van toepassing indien de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien de schuldeiser echter niet op grond van dit recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing.

[...]”

5 Artikel 7 van het Haags Protocol, met als opschrift „Aanwijzing van het recht dat op een specifieke procedure van toepassing is”, bepaalt:

„1. Onverminderd de artikelen 3 tot en met 6, kunnen de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige, uitsluitend voor een specifieke procedure in een bepaalde staat, uitdrukkelijk het recht van die staat aanwijzen als het recht dat op een onderhoudsverplichting van toepassing is.

2. De aanwijzing, voorafgaand aan de instelling van een dergelijke procedure, wordt in een door beide partijen ondertekende overeenkomst vastgelegd, schriftelijk of op een medium waarvan de inhoud toegankelijk is zodat er later naar kan worden verwezen.”

6 Artikel 8 van het Haags Protocol, met het opschrift „Aanwijzing van het toepasselijk recht”, luidt als volgt:

„1 Onverminderd de artikelen 3 tot en met 6, kunnen de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige te allen tijde een van de volgende rechtsstelsels aanwijzen als het op een onderhoudsverplichting toepasselijk recht:

[...]

b) het recht van de staat waar een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing zijn gewone verblijfplaats heeft;

[...]

3. Lid 1 is niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die jonger is dan 18 jaar of jegens een volwassene van wie de persoonlijke capaciteiten zodanig beperkt zijn dat hij niet in staat is om voor zijn eigen belangen op te komen.

4. Onverminderd het door de partijen overeenkomstig lid 1 aangewezen recht, bepaalt het recht van de staat waar de schuldeiser op het tijdstip van de aanwijzing zijn gewone verblijfplaats heeft, of de schuldeiser kan afzien van zijn recht op onderhoud.

5. Tenzij de partijen op het tijdstip van de aanwijzing ten volle kennis en besef hebben van de gevolgen van hun keuze, is het door de partijen aangewezen recht niet van toepassing indien de toepassing ervan zou leiden tot voor een van de partijen kennelijk onbillijke of onredelijke gevolgen.”

Verordening (EG) nr. 4/2009

7 Artikel 1 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1), met het opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.

[...]”

8 Artikel 3 van verordening nr. 4/2009, met als opschrift „Algemene bepalingen”, luidt als volgt:

„In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

a) het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b) het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, [...]

[...]”

9 Artikel 5 van verordening nr. 4/2009, „Bevoegdheid gebaseerd op de verschijning van de verweerder”, bepaalt:

„Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten.”

10 Artikel 15 van die verordening, „Bepaling van het toepasselijke recht”, luidt als volgt:

„Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haags Protocol [...] in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11 Alexander Mölk heeft zijn gewone verblijfplaats in Oostenrijk, terwijl zijn dochter Valentina Mölk haar gewone verblijfplaats in Italië heeft.

12 Bij een beslissing van het Bezirksgericht Innsbruck (rechter in eerste aanleg Innsbruck, Oostenrijk) van 10 oktober 2014 is Alexander Mölk verplicht tot het betalen van een maandelijkse onderhoudsbijdrage aan Valentina Mölk.

13 Deze beslissing is met toepassing van Oostenrijks recht gegeven op een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage dat de onderhoudsgerechtigde, Valentina Mölk, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol voor deze rechter had ingediend.

14 In 2015 heeft Alexander Mölk het Bezirksgericht Innsbruck verzocht de onderhoudsbijdrage per 1 februari 2015 te verlagen omdat hij er in zijn netto-inkomen op achteruit was gegaan. Valentina Mölk concludeerde tot afwijzing van dat verlagingsverzoek.

15 Bij beslissing van 11 december 2015 heeft het Bezirksgericht Innsbruck het verzoek van Alexander Mölk met toepassing van het Italiaanse recht afgewezen. Volgens deze rechter werd dat verzoek uit hoofde van artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol door dat recht beheerst omdat de gewone verblijfplaats van Valentina Mölk op de datum van het verzoek in Italië was.

16 Bij beslissing van 9 maart 2016 heeft het Landesgericht Innsbruck (rechter in tweede aanleg Innsbruck, Oostenrijk) de beslissing van het Bezirksgericht Innsbruck bevestigd, zij het dat hij zijn oordeel heeft gegrond op het Oostenrijkse recht.

17 Volgens deze hogerberoepsrechter kan het recht dat is toegepast in de beslissing van het Bezirksgericht Innsbruck van 10 oktober 2014 niet worden gewijzigd op de enkele grond dat de onderhoudsplichtige reeds enkele maanden na de uitspraak van deze beslissing, die in kracht van gewijsde was gegaan, een verzoek om verlaging van de betrokken onderhoudsbijdrage had ingediend, als de gewone verblijfplaats van beide partijen niet is gewijzigd.

18 Alexander Mölk heeft beroep in Revision ingesteld voor de verwijzende rechter en geconcludeerd tot beoordeling van de onderhoudsvordering naar Italiaans recht. Hij stelt dat zijn verzoek bij juiste toepassing van dit recht toegewezen had moeten worden.

19 De verwijzende rechter vraagt zich af welk recht van toepassing is in een casus als in het hoofdgeding en wijst erop dat in de doctrine twee tegengestelde opvattingen opgang maken.

20 Volgens de eerste opvatting is het toepasselijke recht, bepaald aan de hand van artikel 3 van het Haags Protocol, het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, zelfs als dat niet het recht is van de plaats van vestiging van de autoriteit die de oorspronkelijke beslissing inzake de onderhoudsbijdrage heeft genomen.

21 Volgens de tweede opvatting moet evenwel het al op het gebied van onderhoudsverplichtingen toegepaste recht worden toegepast op het verzoek tot wijziging van een binnenlandse of erkende buitenlandse beslissing.

22 Daarop heeft het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1) Dient artikel 4, lid 3, van het [Haags Protocol], gelezen in samenhang met artikel 3 daarvan, aldus te worden uitgelegd dat het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, ook van toepassing is op een vordering tot verlaging van een rechtens vaststaand onderhoudsbedrag die door de schuldenaar is ingesteld naar aanleiding van een wijziging van zijn inkomen, wanneer de verschuldigde onderhoudsbijdrage voordien krachtens artikel 4, lid 3, van het [Haags Protocol] is toegewezen aan de schuldeiser op grond van het recht van de staat waar de schuldenaar zijn ongewijzigde gewone verblijfplaats heeft?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2) Dient artikel 4, lid 3, van het [Haags Protocol] aldus te worden uitgelegd dat de schuldeiser de zaak eveneens ‚aanbrengt’ bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft, wanneer de schuldeiser zich door te verschijnen voor het gerecht in de zin van artikel 5 van [verordening nr. 4/2009] bij de procedure voegt die door de schuldenaar voor die autoriteit aanhangig is gemaakt?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

23 In limine litis dient eraan te worden herinnerd dat het Hof bevoegd is om het Haags Protocol uit te leggen (arrest van 7 juni 2018, KP, C‑83/17, EU:C:2018:408, punt 25).

Eerste vraag

24 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat uit een situatie als in het hoofdgeding, waarin op verzoek van een schuldeiser (onderhoudsgerechtigde) en, uit hoofde van dat artikel 4, lid 3, volgens de lex fori die overeenkomstig deze bepaling is aangewezen, een onderhoudsbijdrage is vastgesteld bij een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, volgt dat dit recht ook een verzoek om verlaging van die onderhoudsbijdrage beheerst dat nadien door de schuldenaar (onderhoudsplichtige) tegen de schuldeiser is ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat waar deze schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft.

25 Volgens artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol is de lex fori onverminderd artikel 3 van dat protocol van toepassing op initiatief van de schuldeiser indien deze, zoals in het geval van Valentina Mölk in het hoofdgeding, de zaak heeft aangebracht bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft.

26 De vraag rijst of artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol gevolgen blijft sorteren, hoewel de tekst van deze bepaling daarin niet uitdrukkelijk voorziet, als de schuldenaar, net als Alexander Mölk in het hoofdgeding, bij dezelfde autoriteit naderhand een verzoek indient, zodat het voordien aangewezen recht ook van toepassing is op de nieuwe procedure.

27 Om deze vraag te beantwoorden, moet bij de uitlegging van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan het deel uitmaakt.

28 Met betrekking tot de context van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol moet worden opgemerkt dat die bepaling deel uitmaakt van een door dit protocol ingevoerd stelsel van regels voor de aanknoping, dat in artikel 3 bepaalt dat primair het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser van toepassing is. De opstellers van het Haags Protocol hebben overwogen dat dit recht de nauwste band had met de situatie van de schuldeiser en derhalve het meest geschikt leek om de concrete problemen van de onderhoudsgerechtigde te regelen (arrest van 7 juni 2018, KP, C‑83/17, EU:C:2018:408, punt 42).

29 Artikel 4 van het Haags Protocol bevat bijzondere regels ten voordele van bepaalde schuldeisers die met name zien op onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen en subsidiair van toepassing zijn. Volgens artikel 4, lid 2, is de lex fori van toepassing indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 van het Haags Protocol bedoelde primair aangewezen recht levensonderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen.

30 Artikel 4, lid 3, wijkt af van de in punt 28 van dit arrest genoemde regel van het Haags Protocol dat de bevoegde autoriteit primair het recht toepast van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat artikel 4, lid 3, draait de criteria voor de aanknoping in artikel 3 en artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol om en wijst primair de lex fori aan wanneer de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft (arrest van 7 juni 2018, KP, C‑83/17, EU:C:2018:408, punt 44) en subsidiair het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft indien deze niet op grond van de lex fori onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen.

31 Door te bepalen dat de lex fori primair van toepassing kan zijn in plaats van het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, biedt het Haags Protocol de schuldeiser de mogelijkheid indirect te kiezen voor de lex fori, aangezien deze keuze voortvloeit uit de indiening van het verzoek door de schuldeiser bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft.

32 Deze mogelijkheid strekt ertoe de schuldeiser, als zwakste partij, te beschermen in zijn betrekkingen met de schuldenaar, door hem de facto toe te staan het op zijn verzoek toepasselijke recht te kiezen. Onder deze omstandigheden vloeit uit artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol, als de procedure waarin dit verzoek is gedaan, is afgesloten door een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, niet voort dat de gevolgen van deze keuze zich moeten uitstrekken tot een nieuwe procedure die niet door de schuldeiser maar door de schuldenaar is ingeleid.

33 Bovendien moet deze bepaling, die derogeert aan de regel in artikel 3 van het Haags Protocol, strikt worden uitgelegd, zonder verder te gaan dan het geval dat daarin uitdrukkelijk wordt genoemd.

34 Deze overwegingen worden geschraagd door het toelichtend verslag van Andrea Bonomi bij het Haags Protocol (tekst aangenomen door de eenentwintigste zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht).

35 Zoals Bonomi in punt 67 van zijn verslag heeft opgemerkt, kan deze afwijking op de aanknoping bij, in beginsel, het recht van de plaats waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, gerechtvaardigd zijn als de schuldeiser zelf besluit om de procedure aan te spannen in de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, terwijl zij buitensporig lijkt als de procedure in dat land is aangespannen op initiatief van de schuldenaar, bijvoorbeeld in geval van een verzoek tot wijziging van een beslissing op het gebied van onderhoudsverplichtingen.

36 Deze analyse wordt ook bevestigd door een vergelijking van dat artikel 4, lid 3, met de bepalingen van het Haags Protocol op grond waarvan de partijen in onderlinge overeenstemming het recht kunnen kiezen dat van toepassing is op de onderhoudsverplichting, namelijk de artikelen 7 en 8 van dat protocol.

37 Krachtens artikel 8 van het Haags Protocol kunnen de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige te allen tijde een van de in artikel 8, lid 1, genoemde rechtsstelsels aanwijzen als het op een onderhoudsverplichting toepasselijk recht. Het aldus aangewezen recht is niet van toepassing op een specifieke procedure, maar op alle procedures in verband met een onderhoudsverplichting.

38 Daar de keuze van het toepasselijk recht voor langere tijd geldt, hebben de opstellers van het Haags Protocol bepaalde voorwaarden gesteld aan de toepassing van dat artikel 8 om het risico van negatieve gevolgen voor met name de onderhoudsgerechtigde zo veel mogelijk te beperken. Daaronder moet onder meer het risico in lid 3 van dat artikel 8 worden genoemd, dat bepaalt dat enkel partijen van 18 jaar en ouder een dergelijke keuze op basis van dit artikel kunnen uitbrengen. Daarnaast bepaalt artikel 8, lid 5, dat het door de partijen aangewezen recht niet van toepassing is indien de toepassing ervan zou leiden tot voor een van de partijen kennelijk onbillijke of onredelijke gevolgen, tenzij de partijen op het tijdstip van de aanwijzing ten volle kennis en besef hebben van de gevolgen van hun keuze.

39 Deze beschermingsbepalingen ontbreken voor artikel 7 van het Haags Protocol, op grond waarvan de partijen eveneens het toepasselijke recht kunnen kiezen, maar enkel voor een specifieke procedure. De rechtskeuze geldt dus enkel voor deze procedure en niet voor de volgende procedures in verband met dezelfde onderhoudsverplichting, wat het risico van negatieve gevolgen van de rechtskeuze beperkt.

40 Dat dergelijke beschermingsbepalingen in de tekst van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol ontbreken, pleit eveneens voor de stelling dat deze bepaling louter van toepassing is in een enkele procedure, namelijk de procedure die is ingeleid door de schuldeiser onder de voorwaarden die daarin uitdrukkelijk zijn neergelegd.

41 Zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zouden de minimumleeftijd in artikel 8, lid 3, van het Haags Protocol en de andere beschermingsbepalingen van dat artikel 8 kunnen worden omzeild als de aanvankelijke keuze van de lex fori door de schuldeiser uit hoofde van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol ook implicaties had voor procedures die later door die schuldenaar aanhangig worden gemaakt voor de bevoegde autoriteit van zijn gewone verblijfplaats.

42 Derhalve moet ervan uit worden gegaan dat artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol enkel ziet op de situatie waarin de schuldeiser indirect de lex fori kiest in een procedure die hij heeft ingeleid voor de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft en zich niet uitstrekt tot een latere procedure die is ingeleid nadat de beslissing in de aanvankelijke procedure in kracht van gewijsde is gegaan.

43 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid die is ingeroepen door de Portugese regering dat deze latere procedure al kort na de eerste kan worden ingeleid en het paradoxaal zou zijn dat samenlopende vorderingen in een korte periode tijdens welke de gewone verblijfplaats van de partijen niet is gewijzigd, aan de hand van het recht van verschillende rechtsorden moeten worden beoordeeld.

44 In dat verband moet worden opgemerkt dat de bepaling van het toepasselijke recht niet kan afhangen van de datum waarop een eventuele tweede procedure wordt ingeleid. Door een dergelijke uitlegging wordt afbreuk gedaan aan de doelstelling van voorzienbaarheid die door het Haags Protocol wordt nagestreefd (zie in die zin arrest van 7 juni 2018, KP, C‑83/17, EU:C:2018:408, punt 41).

45 Zoals de advocaat-generaal in de punten 42 en 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, lijkt het probleem dat tijdens opeenvolgende procedures tussen dezelfde partijen verschillende rechtsstelsels worden toegepast, inherent aan het stelsel van collisieregels van het Haags Protocol.

46 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat uit een situatie als in het hoofdgeding, waarin op verzoek van een schuldeiser en, uit hoofde van dat artikel 4, lid 3, volgens de lex fori die overeenkomstig deze bepaling is aangewezen, een onderhoudsbijdrage is vastgesteld bij een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, niet volgt dat dit recht ook een verzoek om verlaging van die onderhoudsbijdrage beheerst dat nadien door de schuldenaar tegen de schuldeiser is ingediend bij de rechterlijke instanties van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft.

Tweede vraag

47 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat de schuldeiser de zaak „aanbrengt” in de zin van dat artikel bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft wanneer de schuldeiser verschijnt in de zin van artikel 5 van verordening nr. 4/2009 in een procedure die door de schuldenaar voor die autoriteit aanhangig is gemaakt en concludeert tot afwijzing van het verzoek ten gronde.

48 Zoals blijkt uit de analyse in het kader van de eerste vraag derogeert artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol aan de hoofdregel voor de aanknoping die in punt 28 van dit arrest in herinnering is geroepen, zodat de toepassing ervan niet mag worden uitgebreid naar situaties buiten de daarin uitdrukkelijk genoemde.

49 Deze bepaling is slechts onder twee voorwaarden van toepassing, namelijk dat de aangezochte autoriteit de autoriteit is van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft en dat de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij die autoriteit, dat wil zeggen dat de zaak door de schuldeiser moet zijn ingeleid.

50 In geval van een zaak ingeleid door de schuldenaar voor de autoriteit van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, kan de verschijning van de schuldeiser zeker meebrengen dat deze autoriteit bevoegd is, zoals artikel 5 van verordening nr. 4/2009 bepaalt.

51 Uit deze aanvaarding van bevoegdheid mag echter niet worden afgeleid dat de schuldeiser de zaak tevens heeft „aangebracht” bij de autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol.

52 Zoals de advocaat-generaal in punt 72 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou een dergelijke uitlegging ertoe leiden dat de lex fori die door deze bepaling wordt opgelegd, van toepassing is in alle procedures die voor een dergelijke autoriteit worden ingeleid, terwijl uit het antwoord op de eerste vraag blijkt dat de optie die artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol de schuldeiser biedt om indirect dit recht te kiezen, enkel geldt voor procedures waartoe hij het initiatief heeft genomen.

53 Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat de schuldeiser de zaak niet „aanbrengt” in de zin van dat artikel bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft wanneer de schuldeiser verschijnt in de zin van artikel 5 van verordening nr. 4/2009 in een procedure die door de schuldenaar voor die autoriteit aanhangig is gemaakt en concludeert tot verwerping van het verzoek ten gronde.

Kosten

54 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 4, lid 3, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat uit een situatie als in het hoofdgeding, waarin op verzoek van een schuldeiser en, uit hoofde van dat artikel 4, lid 3, volgens de lex fori die overeenkomstig deze bepaling is aangewezen, een onderhoudsbijdrage is vastgesteld bij een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, niet volgt dat dit recht ook een verzoek om verlaging van die onderhoudsbijdrage beheerst dat nadien door de schuldenaar tegen de schuldeiser is ingediend bij de rechterlijke instanties van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft.

2) Artikel 4, lid 3, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de schuldeiser de zaak niet „aanbrengt” in de zin van dat artikel bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft wanneer de schuldeiser verschijnt in de zin van artikel 5 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, in een procedure die door de schuldenaar voor die autoriteit aanhangig is gemaakt en concludeert tot verwerping van het verzoek ten gronde.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.