Zaak C-113/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 6 maart 2017 — QJ/Ministerstvo vnútra Slovenskej republiky, Migračný úrad
Zaak C-113/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 6 maart 2017 — QJ/Ministerstvo vnútra Slovenskej republiky, Migračný úrad
29.5.2017 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 168/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 6 maart 2017 — QJ/Ministerstvo vnútra Slovenskej republiky, Migračný úrad
(Zaak C-113/17)
(2017/C 168/30)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Najvyšší súd Slovenskej republiky
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: QJ
Verwerende partij: Ministerstvo vnútra Slovenskej republiky, Migračný úrad
Prejudiciële vragen
1) | Moet artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU(1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (hierna: „procedurerichtlijn”) aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die moet beoordelen of de behoefte van een verzoeker aan internationale bescherming gegrond is, zelf mag besluiten verzoeker die bescherming te verlenen, omdat het weigeringsbesluit in het verleden herhaaldelijk nietig is verklaard en de zaak naar de overheidsinstantie is terugverwezen na herhaaldelijk slagen van het beroep, waardoor dat beroep niet daadwerkelijk lijkt, ook al blijkt uit de nationale regeling niet dat de rechter een dergelijke bevoegdheid heeft? |
2) | Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, komt een dergelijke bevoegdheid dan ook toe aan de (hoogste) hogerberoepsrechter? |